Uitspraak 201807314/3/R3


Volledige tekst

201807314/3/R3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Ouddorp, gemeente

Goeree-Overflakkee,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:299 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hazersweg 25, Ouddorp" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 28 mei 2020 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Hazersweg 25, Ouddorp" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

[appellant] en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 13.1, overwogen dat de voorziene woningen aan de Havenweg volgens de plantoelichting worden gerealiseerd in een lintstructuur. In de zienswijzennota is vermeld dat bij lintbebouwing de achterzijde ervan direct contact met het landschap heeft, terwijl de woningen aan de Havenweg aan de achterzijde ervan grenzen aan de appartementen en aan de grondgebonden woningen. De Afdeling heeft daarom geoordeeld dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom met de toevoeging van de woningen aan de Havenweg geen afbreuk wordt gedaan aan de lintstructuur als karakteristiek van het gebied.

In de tussenuitspraak, onder 13.3, heeft de Afdeling overwogen dat uit de "Visie zuidelijke schil Ouddorp" van 13 oktober 2011 (hierna: de Visie) kan worden afgeleid dat de voorziene bebouwing langs de Havenweg maximaal mag bestaan uit 1,5 bouwlaag met een kap. Omdat volgens de plantoelichting langs de Havenweg zes woningen met 2 bouwlagen en een kap worden gerealiseerd en volgens de verbeelding de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte ervan 6 m respectievelijk 11 m bedraagt, heeft de Afdeling geoordeeld dat het plan in zoverre niet past binnen de uitgangspunten van de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland (‘Visie’) en dat het plan niet berust op een deugdelijke motivering.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 22.3, overwogen dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat hij kan instemmen met het laten vervallen van de in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels geformuleerde mogelijkheid dat de gronden met de bestemming "Groen" als parkeervoorziening kunnen worden ingericht. Omdat de raad met het plan niet heeft geregeld wat hij beoogd heeft te regelen, is de Afdeling van oordeel dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 12 juli 2018 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Opdracht in de tussenuitspraak

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de gebreken in het besluit van 12 juli 2018 te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van overweging 13.1 van de tussenuitspraak toereikend te motiveren waarom de toevoeging van de voorziene woningen aan de Havenweg geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de karakteristieke lintstructuur van het gebied, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. De raad dient daarnaast met inachtneming van overweging 13.3 van de tussenuitspraak toereikend te motiveren waarom wordt afgeweken van de Visie, voor zover het plan zes woningen aan de Havenweg met een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6 m respectievelijk 11 m toestaat, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Tot slot dient de raad met inachtneming van overweging 22.3 van de tussenuitspraak artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels aan te passen.

Herstelbesluit

4.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Hazersweg 25, Ouddorp" met het herstelbesluit opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Hierbij heeft de raad voor de woningen langs de Havenweg de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte verlaagd tot respectievelijk 4,5 en 9,5 m. De raad heeft verder artikel 3, lid 3.1, en artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels en de plantoelichting gewijzigd. Voorts is het door Welmers Burg Stedenbouw opgestelde rapport "Stedenbouwkundige onderbouwing - ruimtelijke uitgangspunten Woningen aan de Havenweg, Ouddorp" van 22 maart 2020 (hierna: de stedenbouwkundige onderbouwing), als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Tot slot heeft de raad met het herstelbesluit een nadere motivering gegeven waarom de toevoeging van woningen aan de Havenweg geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de lintstructuur als karakteristiek van het gebied.

5.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

6.    Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 12 juli 2018 en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] en anderen wordt geacht mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.

7.    Hierna zal de Afdeling aan de hand van de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het plan heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Zienswijze

8.    [appellant] en anderen betogen dat de raad met zijn nadere motivering ten onrechte niet is ingegaan op het belangrijkste uitgangspunt voor het gave, lineaire lint Wittestraat - Havenweg, namelijk dat de achterzijde van woningen aldaar direct contact met het landschap moeten hebben. Aan dit uitgangspunt is volgens hen niet voldaan, omdat de voorziene woningen aan de Havenweg aan de achterzijde nog steeds grenzen aan de appartementen en aan de grondgebonden woningen. Weliswaar stelt de raad dat het achterliggende landschap vaak wordt gevormd door diepe tuinen met bebouwing, tweedelijnsbebouwing of bedrijfsbebouwing, maar dit is wat betreft de omgeving van het plangebied in beperkte mate het geval. Het lint Wittestraat - Havenweg heeft namelijk aan de achterzijde direct contact met het landschap waardoor ook doorzichten ontstaan.

Voor zover de raad stelt dat gelet op de kwaliteitskaart bij de Visie de woningen aan de Havenweg niet behoren tot een lint en daarom het uitgangspunt dat de achterzijde van de woningen direct contact moet hebben met het landschap niet geldt, betogen [appellant] en anderen dat dit niet relevant is. Het realiseren van de woningen aan de Havenweg in een lintstructuur is een stedenbouwkundig uitgangspunt van dit plan, zo stellen [appellant] en anderen.

8.1.    De relevante planregels, die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverweging, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

8.2.    De Afdeling stelt voorop dat de opdracht in de tussenuitspraak onder meer inhoudt dat de raad dient te motiveren waarom de voorziene toevoeging van woningen aan de Havenweg geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de karakteristieke lintstructuur van het gebied.

De stedenbouwkundige onderbouwing is naar aanleiding van deze opdracht in de tussenuitspraak opgesteld. Uit de stedenbouwkundige onderbouwing valt af te leiden dat de Wittestraat en de in het verlengde daarvan liggende Havenweg behoren tot de entiteit "historische linten", als bedoeld in de Visie. De voorziene woningen aan de Havenweg behoren daarom tot het lint Wittestraat - Havenweg. Onder verwijzing naar de Visie is vermeld dat de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande historische linten behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt dient te worden door het ontwikkelen van nieuwe kavels langs deze linten.

Ter toelichting op deze ruimtelijke kwaliteit heeft de raad gewezen op de ruimtelijke uitgangspunten voor de voorziene woningen langs de Havenweg, zoals beschreven op p. 8 van de stedenbouwkundige onderbouwing. Hierbij heeft de raad aansluiting gezocht door blijkens de verbeelding te voorzien in zes twee-onder-een kapwoningen of vrijstaande woningen met een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9,5 m langs de Havenweg. Met artikel 6, lid 6.2.1, onder e en f, van de planregels is aangesloten bij het uitgangspunt dat bij de vrijstaande woningen aan een zijde minimaal 5,5 m en aan de andere zijde minimaal 3 m afstand van het hoofdgebouw tot de erfgrens moet worden aangehouden en dat bij de twee-onder-een kapwoningen aan één zijde minimaal 5,5 afstand van het hoofdgebouw tot de erfgrens moet worden aangehouden. Uit artikel 6, lid 6.2.1, onder b, van de planregels volgt dat de raad heeft aangesloten bij het uitgangspunt dat de woningen moeten zijn voorzien van een kap. De bestemming "Tuin" is verder toegekend aan de strook grond die ligt tussen de Havenweg en de bestemming "Wonen" en deze strook grond heeft een breedte van ongeveer 5 m, waardoor is aangesloten bij het uitgangspunt dat de voortuindiepte van de woningen aan de Havenweg minimaal 5 m moet bedragen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de hiervoor genoemde ruimtelijke uitgangspunten wordt bijgedragen aan het behouden en waar mogelijk versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de karakteristieke lintstructuur.

[appellant] en anderen brengen hiertegen in dat de raad had moeten aansluiten bij het uitgangspunt dat de achterzijde van de voorziene woningen langs de Havenweg direct contact met het landschap moet hebben, nu deze woningen aan de achterzijde grenzen aan de appartementen en de grondgebonden woningen. De raad stelt in dit kader dat bij die woningen weliswaar geen sprake is van direct contact met het achterliggende landschap, maar dat dit bij het lint Wittestraat - Havenweg niet ongebruikelijk is, omdat het achterliggende landschap alhier vaak wordt gevormd door diepe tuinen met bebouwing, tweedelijnsbebouwing of bedrijfsbebouwing. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012" de bestemming "Detailhandel" toekent aan de gronden achter de woningen aan de Havenweg 2 en 4. Dit plan kent ook de bestemming "Wonen - 2" toe aan de gronden achter de woningen aan de Wittestraat 3, 5, 6, 7, 8 en 10. Verder acht de Afdeling van belang dat op basis van de bestemmingsplannen "Welgelegen 2012" en "Veegplan 2018" in de directe omgeving van het plangebied een verdichting heeft plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene toevoeging van de woningen aan de Havenweg geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de karakteristieke lintstructuur van het gebied.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Het beroep van [appellant] en anderen tegen het herstelbesluit is ongegrond.

10.    De raad dient vanwege de vernietiging van het besluit van 12 juli 2018 op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 juli 2018 gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 12 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hazersweg 25, Ouddorp";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 28 mei 2020 ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Helder    w.g. Lap
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

288-926.

BIJLAGE

Planregels bij besluit van 28 mei 2020 waarbij de raad het bestemmingsplan "Hazersweg 25, Ouddorp" opnieuw en gewijzigd heeft vastgesteld

Artikel 6

[…]

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 6.1 gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden binnen het op de verbeelding opgenomen het bouwvlak gebouwd;

b. hoofdgebouwen zijn voorzien van een kap;

c. hoofdgebouwen worden in de volgende vorm gebouwd:

1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaand;

2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': twee-aaneengebouwd;

3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapelde woningen;

d. de voorgevel van hoofdgebouwen wordt in of maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak gebouwd;

e. de afstand van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen tot aan de erfgrens bedraagt aan één zijde ten minste 5,5 meter en aan de andere zijde ten minste 3 meter;

f. de afstand van hoofdgebouwen van twee-aaneengebouwde woningen tot aan de erfgrens bedraagt ten minste 5,5 m met uitzondering van de tussengevelsvan twee-aaneengebouwde woningen;

g. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste de op verbeelding middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

h. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte';

i. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte'.

j. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;

2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;

3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt met een maximum van 3 m per dakkapel;

4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt met een maximum van 4 m per dakkapel.

[…].