Uitspraak 201908829/1/A3


Volledige tekst

201908829/1/A3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bennekom, gemeente Ede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 november 2019 in zaak nr. 19/2413 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college besloten de persoonslijst van [appellant] per 2 november 2018 op te schorten met verblijfplaats onbekend.

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college zijn besluit van 30 november 2018 ingetrokken en [appellant] meegedeeld dat het onderzoek naar zijn verblijfplaats zal worden heropend en dat hij zal worden benaderd voor meer informatie over zijn verblijfadres.

Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 5 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Braak, rechtsbijstandverlener te Veenendaal, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college met terugwerkende kracht per 2 november 2018 de persoonslijst van [appellant] opgeschort, omdat zijn verblijfplaats onbekend was. [appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft vervolgens geconcludeerd dat het onderzoek naar de verblijfplaats van [appellant] niet volledig was geweest en heeft in het besluit van 15 januari 2019 zijn besluit van 30 november 2018 daarom ingetrokken. In het besluit van 15 januari 2019, dat is gericht aan de gemachtigde van [appellant], is verder opgenomen: "Daarnaast zullen wij het onderzoeksdossier opnieuw openen en zullen wij uw cliënt benaderen voor meer informatie over zijn verblijfadres."

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 januari 2019 voor zover daarin is opgenomen dat het onderzoeksdossier opnieuw zal worden geopend en dat hij zal worden benaderd voor meer informatie over zijn verblijfadres. Het college heeft zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de bewuste mededeling niet leidt tot veranderingen in de bestaande rechten of plichten van [appellant] en geen verzoek is als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet Brp). De rechtbank heeft verder overwogen dat de uitkomst van het heropende onderzoek geen gevolgen heeft voor het intrekkingsbesluit en dat er daarom geen rechtsgevolgen optreden en geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mededeling dat het onderzoeksdossier zal worden heropend en dat hij zal worden benaderd voor meer informatie over zijn verblijfadres niet is gericht op rechtsgevolg. Hij voert aan dat onderzoek naar zijn verblijfplaats een verandering in zijn bestaande rechten en plichten meebrengt, omdat hiermee het rechtsgevolg van artikel 2.47 van de Wet brp in het leven wordt geroepen. Het gevolg daarvan is dat desgevraagd actieve medewerking van [appellant] bij het adresonderzoek kan worden gevergd en dat aan het college onderzoeksbevoegdheden toekomen, hetgeen niet het geval is als geen beslissing op grond van artikel 2.47 van de Wet brp is genomen, aldus [appellant]. Hij wijst daarnaast op andere artikelen uit deze wet waaruit blijkt dat wordt geregistreerd of een onderzoek naar de gegevens plaatsvindt. Bovendien is er geen reden voor onderzoek naar de verblijfplaats van [appellant] en ondervindt hij negatieve gevolgen van de onderzoeksaantekening, bijvoorbeeld omdat hij hierover geregeld wordt bevraagd door zijn verzekeraars of andere contacten.

2.1.     Artikel 8:1 van de Awb luidt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

Artikel 1:3, eerste lid, luidt:

"Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

Artikel 2.47 van de Wet brp luidt:

"Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie."

2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gedeelte van het besluit van 15 januari 2019 waarin is opgenomen dat het onderzoeksdossier opnieuw zal worden geopend en dat [appellant] zal worden benaderd voor meer informatie over zijn verblijfadres niet is gericht op rechtsgevolg. Het is een informerende mededeling over feitelijk handelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze mededeling geen verzoek als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet brp is. In het gedeelte uit het besluit van 15 januari 2019 over de heropening van het onderzoek naar de verblijfplaats van [appellant] wordt hem niet gevraagd om inlichtingen of geschriften te verstrekken, maar wordt alleen aangekondigd dat [appellant] daarover zal worden benaderd. Dat van [appellant] actieve medewerking aan het onderzoek kan worden gevergd, is geen gevolg van de mededeling dat het onderzoek wordt heropend, maar vloeit voort uit de Wet brp als bij het college een redelijk vermoeden bestaat dat iemand in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen die zijn genoemd in artikel 2.47 van de Wet brp. Dat in de basisregistratie wordt opgenomen of een onderzoek naar onjuistheid of strijdigheid van gegevens plaatsvindt en dat derden daarover vragen stellen aan [appellant], is evenmin een rechtsgevolg dat voortvloeit uit de mededeling dat het onderzoek wordt heropend. De conclusie is dat de bedoelde zinnen om die reden geen rechtsgevolgen hebben. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

724.