Uitspraak 202004544/2/R2


Volledige tekst

202004544/2/R2.
Datum uitspraak: 11 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd te Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020 in zaken nrs. 19/4862 en 19/4866 in het geding tussen:

1. [partij sub 1A] en [partij sub 1B],

2. [partij sub 2A] en [partij sub 2B],

allen wonend te Breda,

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Openbare zitting gehouden op 11 september 2020 om 15:30 uur.

Tegenwoordig:

staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter

griffier: mr. F. Nales

Verschenen:

[bedrijf], vertegenwoordigd door mr. A.J. Flipse, advocaat te Breda, bijgestaan door [verzoeker].

Het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, vergezeld van J. Klei en W.J. van Empel.

[partij sub 1A] en [partij sub 1B], beiden wonend te Breda, in persoon.

[partij sub 2A] en [partij sub 2B], beiden wonend te Breda, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Inleiding

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 juni 2020.

Het geding gaat over een aan By Roots B.V., rechtsvoorgangster van [bedrijf], bij besluit van 11 maart 2019 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een filterinstallatie op het pand, gelegen aan de [locatie] te Breda, het gebruik van dat pand voor "horeca-2 (restaurant)" en het gebruik van de binnentuin ten behoeve van een terras (ca. 35 m2) behorende bij de horecafunctie, in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, onderdeel 1 en 9 van bijlage II van bet Besluit omgevingsrecht.

De rechtbank had zelf in de zaak voorzien, door het besluit van 11 maart 2019 te herroepen, de aanvraag af te wijzen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de door de rechtbank vernietigde besluiten op bezwaar. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college niet bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het geldende bestemmingsplan en het geldende horecabeleid gebruiken van het perceel voor "horeca-2". Omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat mocht worden afgeweken van het beleid, had het college de aanvraag moeten afwijzen.

[bedrijf] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de aangevallen uitspraak.

Beslissing

De voorzieningenrechter

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020 in zaken nrs. 19/4862 en 19/4866;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [verzoeker] h.o.d.n. [bedrijf] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.084,21 (zegge: duizendvierentachtig euro en eenentwintig cent), waarvan een bedrag van € 1.050,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [verzoeker] h.o.d.n. [bedrijf] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft op voorhand gerede twijfel of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.

In de eerste plaats heeft, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak voorzien, door het besluit van 11 maart 2019 te herroepen, de aanvraag af te wijzen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten op bezwaar. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen of het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het geldende bestemmingsplan is een bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft.

In de tweede plaats heeft de rechtbank niet onderkend dat het horecabeleid, vervat in de "Actualisatie Horecabeleid 2005" en de aanvulling daarop uit 2011, geen beleidsregel is in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dit beleid heeft namelijk geen betrekking op de toepassing van de aan het college toekomende bevoegdheid, neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo. Daarom is, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, artikel 4:84 van de Awb evenmin van toepassing. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter gerede twijfel of het oordeel van de rechtbank, dat het college hier niet bevoegd was en de aanvraag had moeten afwijzen, in hoger beroep stand zal houden.

Daarnaast heeft [bedrijf] evident een groot (financieel) belang bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. Daar staan de belangen van omwonenden, die zien op het behoud van een goed woon- en leefklimaat, tegenover. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt in dit geval het belang van [bedrijf] zwaarder dan de belangen van omwonenden. Daartoe wordt overwogen, dat uit een rapportage van Econsultancy naar voren komt dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde geluidnormen. Verder geldt dat het perceel [locatie] in het bestemmingsplan is bestemd als "Gemengd Gebied", waarbij de eerste etage van het pand mag worden gebruikt voor "horeca-1". Tot slot zijn in het besluit op bezwaar voorwaarden verbonden aan het gebruik van de binnentuin als terras. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het op voorhand niet aannemelijk dat de geluidsoverlast ten gevolge van het gebruik van het pand en de binnentuin ten gevolge van de omgevingsvergunning onevenredig zal gaan toenemen.

w.g. Verheij    w.g. Nales
voorzieningenrechter    griffier

680.