Uitspraak 202001335/2/R4


Volledige tekst

202001335/2/R4.
Datum uitspraak: 16 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend in [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Groot Weede Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Frontdoor B.V. en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 augustus 2020, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat in Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. W.L. Juijn-Dorst, zijn verschenen. Verder is ter zitting Frontdoor B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan ziet op het perceel aan de Hamseweg 70 en kent aan dit perceel de bestemmingen "Wonen-1" en "Waarde-Archeologie 2" toe. Daardoor is het mogelijk om op het perceel woningbouw te realiseren. Op 23 juni 2020 is aan Frontdoor B.V. bij primair besluit een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 9 woningen.

[verzoeker] en zijn broer zijn eigenaren van het aan de Hamseweg 70 grenzende perceel aan de [locatie], waar een veehouderij wordt geëxploiteerd. In deze veehouderij worden 50 stuks melkvee, 40 stuks jongvee, 2 stieren, 50-100 kippen, 2 varkens en 2 paarden gehouden. Blijkens de stukken en gelet op wat op de zitting naar voren is gekomen, woont [verzoeker] in Frankrijk en exploiteert zijn broer het bedrijf aan de [locatie] (hierna: het bedrijf). [verzoeker] is het niet met het besluit eens en is daarom tegen het plan opgekomen, omdat hij vreest dat het plan beperkingen voor de bedrijfsvoering met zich meebrengt.

3.    [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om het plan te schorsen, zodat er op het perceel aan de Hamseweg 70 geen woningen gebouwd kunnen worden.

4.    Frontdoor B.V. betoogt dat [verzoeker] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker] geen belanghebbende is bij de vaststelling van het plan, aangezien hij in Frankrijk woont.

4.1.    [verzoeker] is mede-eigenaar van het perceel aan de [locatie] en een groot deel van de gebouwen die daarop staan. De in zijn bezit zijnde gronden strekken zich uit tot aan het plangebied. De eigenaar van een aangrenzend perceel is in beginsel belanghebbende, omdat ervan uit wordt gegaan dat er voor hem feitelijke gevolgen van enige betekenis zijn. Dat [verzoeker] niet de exploitant is van het bedrijf op het perceel en ook niet op het perceel woont maar in Frankrijk, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het plan voor hem als mede-eigenaar geen gevolgen van enige betekenis heeft. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [verzoeker] belanghebbende is bij het plan. Gelet daarop bestaat de verwachting dat [verzoeker] niet in verband met het ontbreken van belanghebbendheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de bodemprocedure. Er bestaat in zoverre dan ook geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Het betoog faalt.

5.     Frontdoor B.V. betoogt verder dat [verzoeker] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen dit deel van het plan. De zienswijze van [verzoeker] ziet volgens Frontdoor B.V. alleen op het perceel aan de [locatie], dat in het ontwerpbesluit nog onderdeel uitmaakte van het plan.

5.1.    In de door [verzoeker] ingediende zienswijze staat dat hij vreest dat de bouw van woningen leidt tot nadeel en beperkingen voor de exploitatie van het agrarisch bedrijf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet zijn zienswijze daarom ook op het deel van het plan dat ziet op het perceel aan de Hamseweg 70. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat ook hierin in de bodemprocedure geen aanleiding zal worden gezien om [verzoeker]

niet-ontvankelijk te verklaren. De voorzieningenrechter ziet daarom ook in zoverre geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Het betoog faalt.

6.    [verzoeker] betoogt dat het bouwvlak op het perceel aan de Hamseweg 70 te dicht bij het bouwvlak op het perceel aan de [locatie] ligt. Hij voert aan dat een afstand van 75 m de maximale planologische mogelijkheden op zijn perceel beperkt, omdat invulling van die mogelijkheden zou leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel aan de Hamseweg 70.

6.1.    De raad heeft de verordening 'Verordening geurhinder en veehouderij plangebied Park Klein Weede' (hierna: de Verordening) opgesteld en daaraan bij de vaststelling van het plan toepassing gegeven. In artikel 2 van de Verordening staat dat voor het plangebied tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object een afstand van 75 m moet worden aangehouden. Op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) mag er namelijk in een verordening worden afgeweken van de in die wet neergelegde minimale afstand tussen een dergelijke veehouderij en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van 100 m. Concreet betekent het voorgaande dat tussen de veehouderij op het perceel aan de [locatie], waar dieren worden gehouden waarvoor een afstandseis geldt, en de woningen op het perceel aan de Hamseweg 70 minimaal een afstand van 75 m moet zitten. Op grond hiervan heeft de raad de locatie van het bouwvlak op het perceel aan de Hamseweg 70 bepaald.

6.1.1.    De beoordeling van het betoog dat verlaging van de afstandseis van 100 m naar 75 m [verzoeker] ten onrechte beperkt in zijn maximale planologische mogelijkheden komt neer op een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt het volgende in. Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de Afdeling is uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452). Zoals in die uitspraak is overwogen, kan de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop berustend besluit vernietigen.

6.1.2.    In de Wgv zijn geurnormen en afstandseisen neergelegd waarmee rekening moet worden gehouden als een veehouderij en een geurgevoelig object in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Of voor een diercategorie een geurnorm of een afstandseis geldt, is geregeld in de Regeling geurhinder en veehouderij. De veehouderij van het bedrijf richt zich voornamelijk op het houden van melkvee en jongrundvee. Voor deze categorieën dieren geldt een afstandseis van 100 m, die met de Verordening op grond van artikel 6 van de Wgv is teruggebracht tot 75 m. De bouwvlakken op de percelen aan de Hamseweg 70 en de [locatie] liggen vrijwel geheel op minstens 75 m afstand van elkaar. Dit betekent dat de in de Verordening neergelegde afstandseis het bedrijf niet beperkt in het houden van melkvee en jongrundvee. Uitbreiding van het bedrijf blijft in zoverre mogelijk. Weliswaar kan ingeval van bebouwing met een stal op het stukje bouwvlak dat dichter dan 75 m bij het bouwvlak aan de Hamseweg 70 is gelegen, niet aan de afstandseis worden voldaan, maar het bouwen van een stal voor melkvee en jongrundvee is daar nu ook al niet mogelijk. Dit komt omdat [verzoeker] dan te dicht bij de woningen aan de noordzijde van zijn perceel bouwt. Ook in zoverre belemmert de in de Verordening neergelegde afstandseis het bedrijf dus niet. Er bestaat in zoverre dan ook geen reden om te twijfelen of in de bodemprocedure aan de Verordening verbindende kracht zal worden ontzegd of dat het voorschrift buiten toepassing moet worden gelaten.

6.2.    De raad heeft ook beoordeeld in hoeverre de afstand tussen de twee bouwvlakken belemmeringen oproept indien [verzoeker] de bedrijfsvoering zou willen wijzigen door er rundvee te houden waarvoor een geurnorm geldt in plaats van een afstandseis. Omdat het gaat om geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom, mag de veehouderij in zoverre alleen uitbreiden als er voldaan wordt aan de geurnorm van 3 OU/m3. Het soort rundvee met de hoogste geuremissiefactor is vleesvee. De raad heeft berekend wat de geurbelasting zou zijn als in het bedrijf, naast de 100 kippen die nu worden gehouden en waarvoor ook de geurnorm geldt, ook 100 stuks vleesvee gaat houden. De geurbelasting is in dat geval 0,8 OU/m3. Vervolgens heeft de raad, naar aanleiding van het beroep van [verzoeker], berekend of uitbreiding van het bedrijf tot 200 stuks vleesvee tot de mogelijkheden behoort. De geurbelasting zou dan neerkomen op 1,7 OU/m3. Gelet op deze lage geurbelasting is het aannemelijk dat in het bedrijf nog meer vleesvee dan 200 stuks kunnen worden gehouden, waarbij het bedrijf dan nog steeds aan de geurnorm kan voldoen. Dit betekent dat substantiële verandering en uitbreiding van het bedrijf mogelijk blijft, zonder dat door het bouwvlak op 75 m afstand een belemmering zal optreden.

6.3.    Door de locatie van het bouwvlak zal het bedrijf in de maximale planologische mogelijkheden beperkingen ondervinden, omdat een verkleining van de afstand van 100 m naar 75 m ertoe zal leiden dat de geurbelasting op de woningen door de veehouderij eerder de geurnorm van 3 OU/m3 zal overschrijden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad dit echter aanvaardbaar mogen achten. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de locatie van het bouwvlak op het perceel aan de Hamseweg 70 niet zal leiden tot beperking van de mogelijkheid tot uitbreiding van het aantal stuks melkvee en jongvee en dat de locatie eveneens toestaat dat de bedrijfsvoering verandert naar het houden van een grote hoeveelheid vleesvee. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gebleken van concrete plannen die ertoe zouden leiden dat niet meer aan de geurnorm zou kunnen worden voldaan. Gelet op al het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het belang van woningbouw groter kunnen vinden dan het belang van [verzoeker] bij het behouden van zijn maximale planologische mogelijkheden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

6.4.    Het betoog faalt.

7.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020

811.