Uitspraak 201900888/1/R4


Volledige tekst

201900888/1/R4.
Datum uitspraak: 16 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Februari B.V., gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2018 in zaken nrs. 17/4847 en 17/5014 in het geding tussen:

1.    [partij sub 1]

2.    [partij sub 2A] en [partij sub 2B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht,

alsmede uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Zwijndrecht,

appellanten,

en

het college, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2017 heeft het college aan Februari een omgevingsvergunning verleend voor het optoppen en verbouwen van de watertoren op het perceel Westerschelde 1 te Zwijndrecht (hierna: de watertoren onderscheidenlijk het perceel).

Bij uitspraak van 19 december 2018 heeft de rechtbank het door [partijen sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [partij sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Februari hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 22 maart 2019 heeft [partij sub 1] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [partij sub 1] heeft die uiteenzetting tevens als een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep aangeduid.

Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft het college aan Februari opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het optoppen en verbouwen van de watertoren op het perceel.

[appellant] en anderen hebben daartegen gezamenlijk beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep naar de Afdeling doorgezonden.

Zowel [partij sub 1] als [partijen sub 2] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2020, waar Februari, vertegenwoordigd door mr. A.G. van Keulen, rechtsbijstandsverlener te Zaltbommel, het college, vertegenwoordigd door R. van der Kuijp, [partij sub 1], bijgestaan door mr. P.A. van Lange, advocaat te Rotterdam, en [partijen sub 2], zijn verschenen.

Overwegingen

Juridisch kader

1.    De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), de planregels van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan ‘Maasboulevard’, locatie ‘Watertoren’" (hierna: de planregels onderscheidenlijk het bestemmingsplan), alsmede de relevante passages uit het op 2 april 2009 bekendgemaakte Parkeerbeleidsplan Zwijndrecht (hierna: het parkeerbeleid) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Het bestemmingsplan is op 27 september 2016 vastgesteld en heeft betrekking op de watertoren en het daarbij behorende terrein (hierna: het plangebied). Met het bestemmingsplan is beoogd het plangebied maatschappelijk, cultureel en toeristisch-recreatief toegankelijk te maken. De watertoren, een rijksmonument uit 1897, zal daartoe worden gerestaureerd en geschikt worden gemaakt voor zakelijke, culturele en maatschappelijke functies, aldus de toelichting bij het bestemmingsplan. Ingevolge het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Gemengd". Op 22 juni 2016 is een aanvraag voor het optoppen en intern verbouwen van de watertoren ingediend. In het bij de aanvraag behorende formulier "Bouwen" is onder de kop "Gebruik" achter de vraag: "Geef aan waar u het bouwwerk voor gaat gebruiken", ingevuld: "Bijeenkomstfunctie". Voorts is in dat formulier onder de kop "Gebruiksfunctie" in de kolom "Aantal personen" achter de gebruiksfunctie "Bijeenkomst" het getal 225 is ingevuld.

3.    In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of is voldaan aan de ingevolge artikel 3.4 van de planregels geldende parkeernormen.

Het besluit van 7 juli 2017

4.    Bij het besluit van7 juli 2017 heeft het college aan Februari een omgevingsvergunning verleend voor het optoppen en verbouwen van de watertoren. Het gaat daarbij om activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a en f, van de Wabo. Dat besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het besluit van 7 juli 2017 vermeldt dat in dit geval aan artikel 3.4 van de planregels wordt voldaan. Ter motivering heeft het college volstaan met een verwijzing naar de conclusie in hoofdstuk 6 "Verkeer en parkeren", als opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan waarin is vermeld dat gelet op de uitkomsten van de verkeersstudie Watertoren Zwijndrecht van 8 december 2014 van Goudappel Coffeng (hierna: de verkeersstudie) kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied.

De verkeersstudie bevat de verkeerskundige onderbouwing van het bestemmingsplan. In de verkeersstudie is de parkeervraag binnen het plangebied berekend door de omvang van elke functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm. Bij die berekening is uitgegaan van de gemiddelde parkeerkencijfers voor een zogenoemd sterk stedelijk gebied. De hoogste parkeernorm, te weten 9 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak (hierna: bvo), geldt voor de functie restaurant. Op basis van de maximale planologische invulling, waarbij is uitgegaan van onder meer 1000 m² bvo restaurant binnen het plangebied, is de parkeervraag op 98 parkeerkeerplaatsen bepaald. Omdat binnen het plangebied ruimte is voor maximaal 110 parkeerplaatsen, waarvan 16 parkeerplaatsen aan de Ringdijk, kan ook bij de maximale planologische invulling aan de parkeervraag worden voldaan, aldus de verkeersstudie.

De aangevallen uitspraak

5.    De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 7 juli 2017 op onzorgvuldige wijze is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Gelet op de omstandigheid dat uit de aanvraag volgt dat de watertoren zal worden gebruikt voor het faciliteren van bijeenkomsten van 225 personen, had het college moeten onderzoeken en motiveren of de verkeersstudie nog actueel is en aansluit bij de parkeervraag die het in de aanvraag vermelde gebruik met zich zal brengen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [partij sub 1] zich ter zitting onbestreden op het standpunt heeft gesteld dat de 16 parkeerplaatsen aan de Ringdijk niet gerealiseerd kunnen worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het college in de gelegenheid te stellen het bestreden besluit te herstellen, omdat de rechtbank niet kan overzien of het gebrek binnen een redelijke termijn kan worden hersteld.

Geen incidenteel hoger beroep

6.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454), is voor het antwoord op de vraag of een ingediend stuk als incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, niet beslissend dat uitdrukkelijk gesteld is dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 23 en 24) is met het bieden van de mogelijkheid van het instellen van incidenteel hoger beroep beoogd een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het principaal hoger beroep van een wederpartij alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Het incidenteel hoger beroep dient daarom gronden te bevatten die gericht zijn tegen de rechtbankuitspraak.

7.    [partij sub 1] heeft zich in zijn brief van 22 maart 2019 op het standpunt gesteld dat de rechtbankuitspraak juist is. Voorts heeft hij in die brief gereageerd op de door Februari ingediende hogerberoepsgronden. [partij sub 1] heeft daarmee geen gronden aangevoerd die zich richten tegen de rechtbankuitspraak. Gelet daarop kan de brief van 22 maart 2019 niet als een incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.

Het hoger beroep

8.    Februari betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen wat hiervoor onder 5 is weergegeven. Februari stelt zich op het standpunt dat in dit geval niet wordt toegekomen aan de vraag of aan artikel 3.4 van de planregels is voldaan, omdat de aanvraag slechts betrekking heeft op bouwkundige en monumentale aspecten van de watertoren die geen directe relatie hebben met een concreet gebruik en de daarbij behorende parkeernormen. Februari stelt zich voorts op het standpunt dat het concrete gebruik van de watertoren nog niet vaststaat, maar dat zelfs als van de maximale planologische invulling wordt uitgegaan, aan artikel 3.4 van de planregels kan worden voldaan.

8.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.4 van de planregels, volgt dat het college in het kader van de beoordeling van de in gediende aanvraag om een omgevingsvergunning, onder meer dient te beoordelen of binnen het plangebied in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien volgens het geldende parkeerbeleid. Uit het besluit van 7 juli 2017 blijkt dat het college een dergelijke beoordeling heeft verricht. Omdat uit de motivering in dat besluit niet blijkt hoe het college de in het bij de aanvraag behorende formulier "Bouwen" ingevulde gegevens over gebruik en gebruiksfunctie, hiervoor weergegeven onder 2, bij die beoordeling heeft betrokken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 7 juli 2017 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

9.    Voorts ziet de Afdeling in wat Februari in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het college met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid had dienen te stellen de gebreken in het besluit van 7 juli 2017 te herstellen. Gelet daarop faalt het dienaangaande betoog van Februari eveneens.

Het besluit van 9 oktober 2019

10.    Bij het besluit 9 oktober 2019 heeft het college aan Februari opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het optoppen en verbouwen van de watertoren. Ook dat besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het besluit van 9 oktober 2019 vermeldt dat in dit geval aan artikel 3.4 van de planregels wordt voldaan. Het college heeft daarbij verwezen naar de conclusie bij hoofdstuk 6 "Verkeer en parkeren" in de toelichting bij het bestemmingsplan waarin is vermeld dat gelet op de uitkomsten van de verkeersstudie kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied. Omdat nog niet bekend is op welke wijze de watertoren met inachtneming van artikel 3.1.1 van de planregels zal worden gebruikt, dient te worden uitgegaan van het zwaarste gebruik dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, te weten horeca. Uitgaande van dat gebruik moeten ten behoeve van de watertoren, die een bvo van ongeveer 300 m² heeft, minimaal 27 parkeerplaatsen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Omdat uit de in het besluit opgenomen tekening waarop de parkeermogelijkheden binnen het plangebied zijn verbeeld, blijkt dat binnen het plangebied aan de aldus berekende parkeerbehoefte kan worden voldaan, kan binnen het plangebied in voldoende parkeerplaatsen worden voorzien voor elk ander gebruik dat op grond van artikel 3.1.1 van de planregels is toegestaan, aldus het college in dat besluit.

De beroepen van rechtswege

11.    Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft het college uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. De Afdeling betrekt dit besluit bij het geding tussen partijen. Omdat zowel [partij sub 1] als [partijen sub 2] daarbij belang hebben, worden zij op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht tegen dit besluit beroep te hebben ingesteld.

12.    [partij sub 1] betoogt dat het college in het besluit van 9 oktober 2019 niet op de juiste wijze aan het parkeerbeleid heeft getoetst, omdat het plangebied niet tot de stedelijke zone "schil/overloopgebied centrum" behoort, maar tot de stedelijke zone "rest bebouwde kom" waarvoor andere parkeernormen gelden. Voorts betoogt [partij sub 1] dat uit de aanvraag niet blijkt wat het bvo van de watertoren is, zodat niet kan worden beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn, indien de watertoren voor horecadoeleinden zal worden gebruikt.

[partijen sub 2] betogen dat het college in het besluit van 9 oktober 2019 heeft nagelaten het in de aanvraag vermelde gebruik te betrekken bij de beoordeling of is voldaan aan artikel 3.4 van de planregels. Ook heeft het college nagelaten te onderzoeken of de verkeersstudie nog actueel is, aldus [partijen sub 2].

12.1.    Eerder heeft de Afdeling over het bestemmingsplan overwogen (uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1136) dat het bestemmingsplan de aanleg van 110 parkeerplaatsen binnen het plangebied mogelijk maakt. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad van de gemeente Zwijndrecht niet in redelijkheid van het gemiddelde van de in bijlage 5 bij het parkeerbeleid opgenomen parkeerkencijfers heeft kunnen uitgaan. Ook heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied behoort tot de stedelijke zone "schil/overloopgebied centrum", zodat de raad van de voor die zone geldende parkeerkencijfers heeft kunnen uitgaan, aldus de Afdeling in die uitspraak.

12.2.    Ter zitting van de Afdeling heeft Februari toegelicht dat met de in het formulier "Bouwen" vermelde gegevens over gebruik en gebruiksfuncties is beoogd open te laten voor welke specifieke doeleinden de watertoren in de toekomst zal worden gebruikt. Er is nog geen exploitant voor de watertoren gevonden, zodat onduidelijk is voor welke doeleinden de watertoren zal worden gebruikt, aldus Februari. Omdat veel gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Gemengd" als een vorm van bijeenkomen kunnen worden aangemerkt, is in de aanvraag voor de term ‘bijeenkomstfunctie’ gekozen, aldus Februari. Voorts heeft februari toegelicht dat het getal 225 niet ziet op het aantal personen waarvoor in de watertoren bijeenkomsten zullen worden gefaciliteerd, maar op het maximumaantal personen dat met het oog op de brandveiligheid in de watertoren aanwezig mag zijn. Deze toelichting van Februari sluit aan bij het standpunt van het college in het besluit van 9 oktober 2019 dat nog niet bekend is voor welke van de in artikel 3.1.1 van de planregels opgenomen functie(s) de op te toppen en te verbouwen watertoren zal worden aangewend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van het college. Gelet daarop ziet de Afdeling in het licht van de bij de aanvraag verschafte gegevens over gebruik en gebruiksfunctie van de op te toppen en te verbouwen watertoren geen grond voor het oordeel dat de het besluit van 9 oktober 2019, door de verwijzing naar de verkeersstudie, op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

13.    Uit tekeningen die aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd, blijkt dat de watertoren een bvo heeft van ongeveer 300 m². Van de in artikel 3.1.1. van de planregels opgenomen functies hoort volgens het parkeerbeleid bij de functie restaurant de hoogste parkeernorm. Uitgaande van de gemiddelde parkeerkencijfers geldt voor die functie binnen de op het plangebied toepasselijke stedelijke zone "schil/overloopgebied centrum" een parkeernorm van 9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Gelet daarop bedraagt de parkeervraag dan 27 parkeerplaatsen. Omdat binnen het plangebied, indien de parkeerplaatsen aan de Ringdijk buiten beschouwing worden gelaten, in 94 parkeerplaatsen kan worden voorzien, heeft het college zich in het besluit van 9 oktober 2019 deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 3.4 van de planregels geldende parkeernormen.

De betogen falen.

Het beroep van [appellant] en anderen

14.    Omdat [appellant] en anderen in hoger beroep geen partij zijn, is ten aanzien van hen niet met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, een beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 9 oktober 2019. Over het door [appellant] en anderen bij de rechtbank ingestelde reële beroep tegen het besluit van 9 oktober 2019, dat de rechtbank naar de Afdeling heeft doorgezonden, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] en anderen hebben tegen het vernietigde besluit van 7 juli 2017 geen beroep ingesteld. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kunnen [appellant] en anderen alleen beroep instellen tegen het besluit van 9 oktober 2019 als zij door dat besluit in een nadeliger positie verkeren of als zich gewijzigde feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor [appellant] en anderen in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2017. Naar het oordeel van de Afdeling is daarvan niet gebleken. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college bij besluit van 9 oktober 2019 dezelfde activiteiten heeft vergund als bij het vernietigde besluit van 7 juli 2017 en dat aan beide besluiten dezelfde aanvraag ten grondslag ligt. Ook hebben [appellant] en anderen niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat het door hen niet ingesteld hebben van beroep tegen het besluit van 7 juli 2017 verschoonbaar is.

Conclusies

15.    Het hoger beroep van Februari is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van rechtswege van [partij sub 1] tegen het besluit van 9 oktober 2019 is ongegrond. Het beroep van rechtswege van [partijen sub 2] tegen het besluit van 9 oktober 2019 is ongegrond. Het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 9 oktober 2019 is niet-ontvankelijk.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het beroep van [partij sub 1] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht van 9 oktober 2019, kenmerk 2016-126-U, ongegrond;

III.    verklaart het beroep van [partij sub 2A] en [partij sub 2B] tegen dat besluit ongegrond;

IV.    verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen dat besluit niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020

610.

BIJLAGE

De Awb

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 6:24

Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Artikel 8:51a

1 De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

[…]

Artikel 8:110

1. Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen. De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn van toepassing, tenzij in deze titel anders is bepaald.

[…]

De Wabo

Artikel 2.1

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a.     het bouwen van een bouwwerk,

[…]

f.    het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c.     de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

[…].

De planregels

Artikel 3.1.1

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     culturele voorzieningen;

b.     maatschappelijke voorzieningen;

c.    horecaondernemingen in de horecacategorie A, B en C, als bedoeld in artikel 1.42, met dien verstande dat een fastfood-restaurant niet is toegestaan. Horecaondernemingen in de categorie D als bedoeld in artikel 1.42 zijn niet toegestaan, behoudens de functies van zalenexploitatie, en van hotelaccommodatie, tot maximaal 10 kamers.

d.    ambachtelijke bedrijven, gelieerd aan de horecafunctie;

e.    kantoren zonder baliefunctie;

f.    dienstverlening zonder baliefunctie;

g.    detailhandel, met dien verstande dat detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel niet zijn toegestaan;

h.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' voor het gebruik van de gronden naast of in de directe nabijheid van een naastgelegen horecagelegenheid voor (dak)terras;

i.    water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

j.    verkeerstekens voor de scheepvaart;

k.    ter plaatse van de functieaanduiding "zend-/ontvangstinstallatie", een zend/ontvangstinstallatie.

Artikel 3.4

Bij het verwezenlijken van resp. het gebruiken van gronden in overstemming met de bestemming ‘Gemengd’ resp. de functies die op de voor deze bestemming aangewezen gronden op grond van artikel 3.1.1 zijn toegestaan, dient binnen het plangebied te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan geldende Parkeerbeleidsplan Zwijndrecht (hierna: het parkeerbeleid) en, indien [het] parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, conform dat gewijzigde parkeerbeleid.

Het parkeerbeleid

Bijlage 5 ‘Parkeernormen Zwijndrecht’

Met parkeernormen kan worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen bij een bepaalde functie vereist zijn. […]