Uitspraak 201908202/1/V1


Volledige tekst

201908202/1/V1.
Datum uitspraak: 9 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 november 2019 in zaak nr. NL19.23182 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 6 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De vreemdeling heeft gesteld dat hij geboren is op [geboortedatum] 1986 en afkomstig is uit het deel van de Westelijke Sahara dat geannexeerd is door Marokko en waar Marokko feitelijk gezag uitoefent. Hij heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Sahrawi en staatloos is, dat hij in 2008 twee maanden gedetineerd is geweest in Marokko en dat hij tijdens die detentie gemarteld is. Verder vreest de vreemdeling dat hij bij terugkeer zal worden gedetineerd en gemarteld wegens zijn Sahrawi achtergrond.

2.    De staatssecretaris heeft met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Marokko in het algemeen een veilig land van herkomst is en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval geen veilig land van herkomst is.

3.    De staatssecretaris heeft aangenomen dat de vreemdeling de Marokkaanse nationaliteit heeft omdat de Marokkaanse autoriteiten personen die zijn geboren in de Westelijke Sahara, beschouwen als personen die in Marokko zijn geboren en de Marokkaanse nationaliteit hebben. De staatssecretaris heeft de door de vreemdeling gestelde problemen, voor zover die samenhangen met de gestelde staatloosheid, daarom niet geloofwaardig geacht.

Daarnaast heeft de staatssecretaris niet aannemelijk geacht dat de Marokkaanse autoriteiten de vreemdeling hebben gedetineerd wegens zijn etniciteit en deelname aan demonstraties, omdat de vreemdeling tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over de aanleiding voor de gestelde detentie en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft deelgenomen aan demonstraties. Daarom heeft de staatssecretaris ook niet aannemelijk geacht dat de vreemdeling in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten is komen te staan.

4.    Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij heeft aangenomen dat de vreemdeling de Marokkaanse nationaliteit heeft. De nationaliteitstoekenning waarop de staatssecretaris heeft gewezen, is immers gebaseerd op de niet door Nederland erkende annexatie van de Westelijke Sahara, aldus de rechtbank.

Verder heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over de aanleiding voor zijn gestelde detentie. De rechtbank heeft erop gewezen dat de vreemdeling heeft verklaard dat de detentie te maken heeft met zijn illegale uitreis, zijn etniciteit én de deelname aan de demonstraties en dat die deelname samenhangt met zijn etniciteit.

Gelet op deze twee motiveringsgebreken heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd dat Marokko voor de vreemdeling een veilig land van herkomst is.

5.    De staatssecretaris voert in de hiertegen gerichte grieven terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het feit dat Nederland de annexatie van de Westelijke Sahara niet erkent, niet betekent dat hij bij de beoordeling van de aanvraag niet mag uitgaan van de nationaliteitstoekenning op grond van de Marokkaanse wetgeving. Dat Nederland de annexatie niet erkent, laat immers onverlet dat Marokko feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara. De vreemdeling heeft weliswaar gesteld dat hij geen Marokkaans paspoort heeft en niet om de Marokkaanse nationaliteit heeft gevraagd, maar dat is in het licht van de nationaliteitstoekenning op grond van de Marokkaanse wetgeving onvoldoende om aan te nemen dat hij niet de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft dus deugdelijk gemotiveerd waarom hij heeft aangenomen dat de vreemdeling de Marokkaanse nationaliteit heeft.

Het betoog slaagt in zoverre.

6.    Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat hij in het besluit erop heeft gewezen dat de vreemdeling eerst heeft verklaard dat zijn poging tot illegale uitreis de aanleiding is geweest voor de gestelde detentie, zonder een verband te leggen met zijn etniciteit of daaraan verbonden politieke standpunten, dat hij daarna pas heeft gesteld dat zijn etniciteit de aanleiding is geweest en vervolgens dat ook deelname aan demonstraties de aanleiding is geweest. Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat hij in het besluit heeft toegelicht dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft deelgenomen aan demonstraties omdat hij alleen heeft verklaard dat hij "heel veel" heeft gedemonstreerd en dat hij weg moest rennen na demonstraties. Ten slotte wijst de staatssecretaris er in dit verband terecht op dat, zoals hij ook in het voornemen van 15 september 2019 heeft vermeld, de vreemdeling al medio 2009 Nederland is ingereisd, in 2013 is aangehouden en tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, maar pas op 27 augustus 2019 te kennen heeft gegeven dat hij internationale bescherming wenst.

De staatssecretaris heeft dus deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens de gestelde detentie en de gestelde deelname aan demonstraties in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten is komen te staan.

De grieven slagen.

7.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

8.    De vreemdeling heeft aangevoerd dat de Westelijke Sahara niet zonder meer als onderdeel van Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Hij heeft erop gewezen dat uit landeninformatie waarop hij en/of de staatssecretaris een beroep hebben gedaan, volgt dat in de Westelijke Sahara elementaire vrijheden worden ingeperkt en vervolging plaatsvindt van politieke opposanten. Voor een asielzoeker met een Sahrawi-achtergrond is Marokko geen veilig land van herkomst, aldus de vreemdeling.

8.1.    De staatssecretaris heeft in beroep in een brief van 11 oktober 2019 de rechtbank desgevraagd nader geïnformeerd over de vraag in hoeverre hij bij de herbeoordeling van 11 juni 2018 van Marokko als veilig land van herkomst rekening heeft gehouden met het door Marokko gecontroleerde deel van de Westelijke Sahara. De staatssecretaris heeft in die brief verklaard dat hij rekening heeft gehouden met wat over de situatie in de Westelijke Sahara is vermeld in het landenrapport van het US Department of State over 2017 en in het rapport van Human Rights Watch van 18 januari 2018. Bij de herbeoordeling is betrokken dat in 2016 een nieuwe wet is aangenomen die voorziet in vrijheid van pers en elektronische media, maar dat volgens beide rapporten die wet niet voorkomt dat journalisten strafrechtelijk vervolgd kunnen worden voor het bekritiseren van de islam, de monarchie of het officiële standpunt van de regering betreffende de Westelijke Sahara, aldus de staatssecretaris. Verder heeft hij in die brief verklaard dat de slotconclusie bij de herbeoordeling was - voor zover hier relevant - dat verhoogde aandacht wordt gevraagd als het gaat om personen die met strafrechtelijke vervolging te maken krijgen en dat daaronder ook kunnen vallen activistische Sahrawi die vanwege dat activisme strafrechtelijk worden vervolgd. Gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas heeft de vreemdeling echter niet aannemelijk gemaakt dat Marokko in zijn specifieke geval geen veilig land van herkomst is, aldus de staatssecretaris.

8.2.    De staatssecretaris heeft zich terecht op dit standpunt gesteld. Gelet op wat onder 6 is overwogen, heeft de vreemdeling immers niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens politiek activisme in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Marokkaanse autoriteiten of om die reden strafrechtelijk wordt vervolgd. Alleen al hierom faalt de beroepsgrond.

9.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 november 2019 in zaak nr. NL19.23182;

III.    verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020

716.