Uitspraak 202004588/2/V2


Volledige tekst

202004588/2/V2.
Datum uitspraak: 9 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 augustus 2020 in zaken nrs. NL19.23732 en NL19.23733 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 september 2019 heeft de staatssecretaris geweigerd om de vreemdelingen ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 14 augustus 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.

2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.

3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, voordat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Wezep
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020

802.