Uitspraak 201908700/1/R4


Volledige tekst

201908700/1/R4.
Datum uitspraak: 16 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Maliebaan 41 B.V., gevestigd te Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2019 in zaak nr. 18/2766 in het geding tussen:

Maliebaan 41 B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2016 heeft het college aan de voormalig beheerder van het pand gelegen op de hoek van het perceel Maliebaan 41 in Utrecht (hierna: het perceel) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten slopen en bouwen voor het legaliseren van een  tuinmuur met deur op het perceel.

In het nieuwe besluit op bezwaar van 3 juli 2018 heeft het college het  gemaakte bezwaar hiertegen gegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning ingetrokken en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank het door

Maliebaan 41 B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Maliebaan 41 B.V. hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2020, waar Maliebaan 41 B.V., vertegenwoordigd door mr. S.W. Derksen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door A. Erdogan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 8 september 2016 heeft het college aan de voormalige beheerder van het pand, dat is gelegen op het perceel, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten sloop en bouwen voor het legaliseren van een tuinmuur met deur.

Het formulier van de aanvraag vermeldt als ‘projectomschrijving’: "het aanbrengen van een scharnierende deur om toegang te krijgen in de achtertuin t.b.v. het stallen van fietsen". Daarnaast staat in het aanvraagformulier aangegeven dat het gaat om "slechts gedeelte van de tuinmuur vervangen (2 delen) tussen de bestaande gemetselde penanten".

Een vergunningplichtig bouwwerk als het onderhavige wordt door de Commissie Welstand en Monumenten (hierna: CWM) getoetst aan de welstandseisen conform het beleidsniveau dat op het bouwwerk van toepassing is.

Een aantal omwonenden heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. In eerste instantie heeft het college dit bezwaar in zijn besluit op bezwaar van 6 april 2017 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft een omwonende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Op 12 december 2017 heeft de CWM haar van oorsprong positieve advies betreffende de omgevingsvergunning van 8 september 2016 gewijzigd naar een negatief advies, wat resulteerde in het negatieve advies van 20 februari 2018.

Op 3 juli 2018 heeft het college het besluit op bezwaar van 6 april 2017 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het college het bezwaar van de omwonende gegrond heeft verklaard, de verleende omgevingsvergunning heeft ingetrokken en de omgevingsvergunning alsnog heeft geweigerd omdat het realiseren van het bouwplan volgens het college in strijd is met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Vervolgens heeft de omwonende op 4 juli 2018 het beroep tegen het besluit op bezwaar van 6 april 2017 ingetrokken.

Maliebaan 41 B.V. voert aan dat het college zijn nieuwe besluit op bezwaar niet had mogen baseren op de welstandsadviezen van de CWM, omdat deze adviezen ondeugdelijk zijn. Ook zou er sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Hoger beroep

2.    Maliebaan 41 B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag om een omgevingsvergunning niet mocht weigeren vanwege strijd met redelijke eisen van welstand. Zij voert aan dat de aan het besluit van 3 juli 2018 ten grondslag gelegde welstandsadviezen van de CWM zodanige gebreken vertonen dat het college deze adviezen niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Hiertoe stelt zij onder meer dat de CWM ten onrechte de mogelijkheid van parkeren op het perceel heeft meegenomen in haar beoordeling van het bouwplan. Daarnaast stelt zij dat er in de adviezen van 12 december 2017 en 20 februari 2018 niet getoetst is aan het voor het perceel geldende beleidsniveau ‘Respect’. Ook wordt er volgens Maliebaan 41 B.V. in de aanvulling op deze adviezen ten onrechte gesproken over een ‘bijgebouw’ terwijl een bijgebouw geen onderdeel is van de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 13 juni 2016.

2.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

2.2.    De Afdeling zal hierna bezien of de welstandsadviezen van de CWM zodanige gebreken vertonen dat het college die niet, dan wel niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij worden de welstandsadviezen 12 december 2017 en 20 februari 2018 en de aanvulling hierop in onderlinge samenhang bekeken.

2.3.    De Afdeling constateert dat de CWM zowel in het advies van 12 december 2017 als in het advies van 20 februari 2018 ten onrechte een mogelijk onwenselijk toekomstig gebruik van het perceel, te weten het parkeren van voertuigen in de tuin achter het hekwerk, heeft meegenomen in de beoordeling van het bouwplan.

Daarnaast is de CWM in de adviezen van 12 december 2017 en 20 februari 2018 ten onrechte uitgegaan van het beleidsniveau ‘Behoud’ en heeft de CWM in deze adviezen niet getoetst aan het voor het perceel geldende beleidsniveau ‘Respect’.

Ook stelt de Afdeling vast dat in de titel van de aanvulling en de aanvulling zelf wordt gesproken over een bijgebouw, terwijl een bijgebouw geen onderdeel is van de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 13 juni 2016.

2.4.    De Afdeling overweegt dat het college het gebrek betreffende de toets aan het onjuiste beleidsniveau in de welstandsadviezen van 12 december 2017 en 20 februari 2018 in de aanvulling heeft hersteld door hierin wel te toetsen aan het juiste beleidsniveau ‘Respect’.

De Afdeling overweegt echter dat de aanvulling niet op kenbare wijze ziet op de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 8 september 2016 en slechts lijkt te zien op een indicatieve aanvraag van een ander bouwplan waarin wel sprake is van een bijgebouw. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de titel van de aanvulling luidt: "Indicatieaanvraag voor het bouwen van een bijgebouw en het herstellen van de tuinmuur". Daarnaast acht de Afdeling van belang dat niet alleen in de titel van de aanvulling maar ook in de tekst ervan wordt gesproken over een bijgebouw.

De stelling van het college dat de zinsnede "De eerder voorgestelde ingrepen" slechts kan doelen op de omgevingsvergunning van 8 september 2016 leidt niet tot een ander oordeel, nu hiervoor geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de tekst van de aanvulling. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de aanvulling zodanige gebreken vertoont dat het college deze niet aan zijn besluit van 3 juli 2018 ten grondslag heeft mogen leggen.

Omdat de CWM in de welstandsadviezen van 12 december 2017 en 20 februari 2018 niet heeft getoetst aan het juiste beleidsniveau en in beide adviezen het parkeren op het perceel heeft meegenomen in haar beoordeling van het bouwplan, is de Afdeling van oordeel dat de welstandsadviezen van 12 december 2017 en 20 februari 2018 zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Gelijkheidsbeginsel

3.    Hetgeen Maliebaan 41 B.V. over het gelijkheidsbeginsel heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Maliebaan 41 B.V. tegen het besluit van 3 juli 2018 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij op het bezwaar is beslist. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

De Afdeling ziet met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2019 in zaak nr. 18/2766;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep door Maliebaan 41 B.V. en anderen gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 3 juli 2018, kenmerk HZ_WABO-16-18978-DZ_JADV-18705;

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij Maliebaan 41 B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00;

(zegge: tweeduizend honderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan Maliebaan 41 B.V. het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020

418-963.