Uitspraak 201906135/1/R4


Volledige tekst

201906135/1/R4.
Datum uitspraak: 2 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het college zijn beslissing om op 8 mei 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 2 augustus 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2020, waar het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 8 mei 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Minckelersstraat 84 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de ORAC heeft gezet. Hij stelt dat hij de doos heeft gebruikt om een duif weg te brengen naar het duivenwinkeltje aan de [locatie] en dat iemand anders de doos later verkeerd heeft aangeboden.

[appellant] voert verder aan dat het niet logisch zou zijn dat hij helemaal naar de Minckelersstraat, op ruim 1 km afstand van zijn woning, zou gaan om een doos vol huisvuil weg te gooien. Daarbij wijst hij erop dat hij 70 jaar oud is en lijdt aan een chronische longziekte waardoor hij snel benauwd en vermoeid is als hij een stuk moet lopen. Verder wijst hij erop dat hij geen auto heeft, zodat hij met de tram naar de Minckelersstraat zou moeten gaan, terwijl naar de dichtstbijzijnde tramhalte lopen al erg vermoeiend voor hem is. Tot slot wijst hij erop dat er twee ORAC's op 10 m afstand van zijn woning staan waar hij zijn huisvuil kan weggooien. Ook stelt hij dat hij nooit een doos met zijn naam erop verkeerd aan zou bieden.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Anders dan [appellant] in zijn betoog stelt, gaat het niet om een doos vol huisvuil, maar enkel om de doos zelf, die is aangetroffen naast de ORAC aan de Minckelersstraat. Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Met zijn stelling dat hij dat hij de doos heeft gebruikt om een duif weg te brengen naar het duivenwinkeltje en dat iemand anders de doos later verkeerd heeft aangeboden, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Ook als [appellant] wordt gevolgd in zijn stelling dat hij de doos heeft gebruikt om een duif weg te brengen, dan volgt daaruit niet dat hij niet degene is geweest die, na het wegbrengen van de duif, de lege doos naast de ORAC heeft gezet. Nu hij zelf stelt dat hij met de doos, met daarin een duif, naar het duivenwinkeltje aan de [locatie] is gegaan, maken de door hem aangevoerde omstandigheden dat de Minckelersstraat op ruim 1 km afstand van zijn woning ligt, dat hij 70 jaar oud is en aan een chronische longziekte lijdt waardoor hij snel benauwd en vermoeid is als hij een stuk moet lopen en dat hij geen auto heeft, niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de doos daar naast de ORAC heeft gezet. Zijn stelling dat hij nooit een doos met zijn naam erop verkeerd zou aanbieden, maakt dat ook niet aannemelijk. Deze verklaring is daarvoor onvoldoende objectief.

Aangezien [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020

687.