Uitspraak 202003833/2/R1


Volledige tekst

202003833/2/R1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], beiden wonend te Purmerend,

verzoekers, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2020 in zaak nr. 20/2260 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft het college [verzoeker] gelast om:

- de door hem gerealiseerde interne verbouwingen en samenvoeging van de woningen aan de [locatie] in Volendam ongedaan te maken en ongedaan te houden, uiterlijk 3 maanden na verzending van de last, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- ineens;

- de dakopbouw te verwijderen en verwijderd te houden en het dak van het bouwwerk uiterlijk drie maanden na verzending van de last in overeenstemming te brengen met de bouwtekeningen die behoren bij de omgevingsvergunning Z-HZ-WABO-14-0502, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- ineens.

Bij besluit van 11 maart 2020 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A. Jonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.T.A. Boers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 21 oktober 2019 en 11 maart 2020.

3.    De voorzieningenrechter overweegt dat het college ter zitting heeft toegezegd de begunstigingstermijn te verlengen tot en met de uitspraak in de bodemprocedure. Gelet hierop is geen spoedeisend belang gemoeid met het verzoek. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2020

580.