Uitspraak 202001917/2/R2


Volledige tekst

202001917/2/R2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel,

en

de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisatieplan Kommen Berlicum en Middelrode" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2020, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [persoon], en bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Diebels en P.C.M. van Boxtel, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan strekt tot actualisering en uniformering van de bestemmingsplannen die gelden voor de kommen van Berlicum en Middelrode.

Het plan voorziet onder meer in toekenning van de bestemming "Bedrijventerrein" aan twee bedrijventerreinen ten noorden en ten zuiden van de straat De Nieuwe Ploeg. Het noordelijke bedrijventerrein wordt ook wel aangeduid als bedrijventerrein De Ploeg Noord.

3.    [verzoeker] en anderen, die wonen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], aan de zuidwestkant van De Ploeg Noord, kunnen zich niet met de bestemming voor de twee bedrijventerreinen verenigen.

Volgens [verzoeker] en anderen is in het plan ten onrechte zonder nader onderzoek naar het woon- en leefklimaat een positieve bestemming toegekend aan de illegale bedrijven die zich binnen een afstand van 50 m van hun percelen bevinden.

Ook maakt het plan volgens hen ten onrechte zonder onderzoek mogelijk dat bestaande bedrijven in de richting van hun woningen uitbreiden en dat zich ter plaatse bedrijven in milieucategorie 3.1 en bedrijven in de dienstverlenende sfeer in milieucategorie 3 of hoger kunnen vestigen. Zij noemen als voorbeeld van dergelijke dienstverlenende bedrijven onder meer verhuurbedrijven voor transportmiddelen, parkeerterreinen voor vrachtwagens en milieudienstverleningsbedrijven.

[verzoeker] en anderen vrezen bovendien voor aantasting van hun woon- en leefklimaat ten gevolge van mogelijke wijzigingen in het gebruik van het terrein nabij hun percelen. Zij wijzen daarbij op recente gebruikswijzigingen op twee percelen aan De Nieuwe Ploeg, waar als gevolg van het uitbreken van het coronavirus bedrijven zijn gestopt en waar nadien dienstverlenende bedrijven zijn gevestigd.

Met hun verzoek beogen zij onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

4.    Aan de gronden ten noorden en ten zuiden van De Nieuwe Ploeg is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend.

In artikel 6, lid 6.1, van de planregels is het volgende bepaald:

"De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bestaande bedrijven in categorie 3 en bedrijven in de categorie 1 en 2 dan wel 3.1, van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1, met dien verstande dat voor het gebied met de aanduiding 'overige zone - bedrijventerrein De Ploeg Noord' alleen bestaande bedrijven in categorie 3 en bedrijven in de categorie 1 en 2, van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 zijn toegestaan;

b. dienstverlening;

c. bestaande bedrijfswoningen, zoals opgenomen in Bijlage 4;

d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuur' de instandhouding en bescherming van een rijksmonument, gemeentelijk monument of beeldbepalende bebouwing met bijbehorende onbebouwde gronden, zoals bedoeld in Bijlage 2, met daaraan ondergeschikt;

e. ontsluitingswegen en paden;

f. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. groen en groenvoorzieningen;

h. parkeervoorzieningen".

5.    Niet in geschil is dat zich binnen een afstand van 50 m van de perceelsgrenzen van [verzoeker] en anderen twee bedrijven in de milieucategorie 3.2, bevinden, te weten [belanghebbende A] aan de [locatie 4] en [belanghebbende B] aan [locatie 5] en het milieucategorie 2-bedrijf [belanghebbende C] aan de [locatie 6].

Bij deze milieucategorieën is de raad uitgegaan van de brochure Bedrijven en milieuzonering 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de daarbij aanbevolen richtafstanden tussen de bedrijfsfuncties en woonfuncties.

Aan De Nieuwe Ploeg 3, aan de oostkant van de percelen [locatie 2] en [locatie 3], is geen bedrijf gevestigd.

6.    De raad staat op het standpunt dat genoemde bedrijven onder het geldende bestemmingsplan "Berlicum Noord (2001)" positief waren bestemd. Daartoe wijst de raad op het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 4 december 2001, waarbij het plan volgens hem op de daarvoor relevante onderdelen in stand is gebleven.

6.1.    In het bestemmingsplan "Berlicum-Noord" 2001 was voor de gronden ter plaatse eveneens de bestemming "Bedrijven" opgenomen.

Artikel 6, eerste lid, en het tweede lid, onder 2.1, van de daaraan verbonden planregels luidde als volgt:

"1. Doeleindenomschrijving

De op de plankaart als 'bedrijven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

- lichte industriële en ambachtelijke bedrijven;

- productiegebonden detailhandel;

- bedrijfswoningen;

- afschermende groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding op de plankaart;

- opslag-, kantoor- en parkeerdoeleinden;

- geluidsscherm ter plaatse van de aanduiding op de plankaart.

2. Beschrijving in hoofdlijnen

De wijze waarop met dit plan de voor deze bestemming aangegeven doeleinden worden nagestreefd wordt in hoofdlijnen als volgt omschreven.

2.1. Milieuhygiënische aspecten

Bij de bepaling van de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfsactiviteiten in milieuhygiënisch opzicht wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten 'gemengd gebied' (zie bijlage bij de voorschriften) gehanteerd. De bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3 zijn rechtstreeks toelaatbaar.

Binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding '2' zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 2 toegestaan.

Binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding '3' zijn bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3 toegestaan.

[-]".

7.    Gedeputeerde staten hebben bij hun besluit van 4 december 2001 voor het bedrijventerrein De Ploeg Noord aan categorie 3-bedrijven en voor het zuidelijke bedrijventerrein aan milieucategorie 3.2-bedrijven, zijnde de bedrijven met een hinderafstand van 100 m, goedkeuring onthouden. Daarbij is tevens goedkeuring onthouden aan de hierboven cursief en dikgedrukt weergegeven zinsdelen van het toenmalige artikel 6, tweede lid, onder 2.1 en aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten met betrekking tot bedrijven in het zuidelijk gelegen deel van het bedrijventerrein met een aanbevolen minimale afstand van 100 m.

7.1.    Volgens de voorzieningenrechter heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestemming van de gronden van de genoemde drie bedrijven tot "Bedrijfsterrein", destijds niet door de onthouding van goedkeuring door gedeputeerde staten getroffen zijn en daarom als bestaande, al positief bestemde bedrijven moeten worden aangemerkt.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de raad terecht op het standpunt dat de bepalingen over de toegelaten milieucategorieën in artikel 6, tweede lid, onder 2.1, tweede volzin en verder, moeten worden gelezen in samenhang met de eerste zin van die bepaling, zodat het gehele artikel slechts ziet op de vestiging van nieuwe bedrijven.

De raad heeft daarbij ook terecht betekenis gehecht aan de toelichting op het goedkeuringsbesluit, waarin expliciet wordt gesproken over het onthouden van goedkeuring aan de in lid 2.1 toelaatbaar geachte nieuwe bedrijfsactiviteiten in de categorie 3 en het daarbij respecteren van de bestaande bedrijfsactiviteiten.

Hieruit volgt dat het voorliggende plan wat betreft de drie bedrijven niet voorziet in een positieve bestemming voor illegale bedrijven, maar op dit punt uitsluitend consoliderend van aard is.

Voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan hoeft dan ook in zoverre niet te worden gevreesd.

8.    Artikel 1, lid 1.38, "dienstverlening" van de planregels luidt: "het bedrijfsmatig verrichten van maatschappelijke en economische diensten van of ten behoeve van het publiek al dan niet met baliefunctie, waaronder zijn inbegrepen kantoren, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting".

Naar ook door de raad ter zitting is verklaard valt het soort bedrijven waarvoor [verzoeker] en anderen vrezen niet onder 'naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen'. Dergelijke bedrijven vallen in de regel onder bedrijven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarvoor specifieke hinderafstanden aangehouden worden en zijn dan niet zonder meer onder "dienstverlening" toegestaan.

De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat het plan in zoverre voorziet in de vestiging van bedrijven met minder milieuoverlast dan voorheen was toegestaan. Niet valt dan ook in te zien hoe de inwerkingtreding van het plan op dit punt tot onomkeerbare gevolgen leidt.

9.     [verzoeker] en anderen hebben ook nog aangevoerd dat de mogelijkheid om alle tot "Bedrijventerrein" bestemde gronden te gebruiken ten behoeve van dienstverlening moet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de raad in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet heeft aangetoond dat aan die ontwikkeling behoefte bestaat.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) heeft geoordeeld, moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)).

9.2.    Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het plan met de mogelijkheid om de ook onder het vorige plan al tot "Bedrijfsterrein" bestemde gronden te gebruiken voor bedrijven voor dienstverlening, voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte dan het vigerende regime. Ook van een relevante functiewijziging lijkt op voorhand geen sprake, nu het plan, zoals ook onder 8 is overwogen, in zoverre een lichtere milieucategorie mogelijk maakt dan voorheen was toegestaan.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dit betekent dat hetgeen [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht over de in dat artikel gestelde voorwaarden geen bespreking behoeft.

10.    De voorzieningenrechter betrekt in zijn oordeel voorts dat de raad ter zitting onweersproken heeft verklaard dat over het in werking zijn van de bedrijven in de directe omgeving van de percelen van [verzoeker] en anderen nooit klachten zijn ingediend, dat die bedrijven al aan hun maximale omvang en bedrijfsmogelijkheden zitten en dat deze niet verder kunnen groeien.

Het voorliggende plan betekent bovendien in zoverre een verbetering ten opzichte van het vorige planologische regime, dat de ter plaatse van deze bedrijven nieuw te vestigen bedrijven in artikel 6, lid 6.6.2, onder a, zijn gebonden aan een maximale oppervlakte van 3.500 m2.

Ter zitting is verder gebleken dat voor het perceel aan de Nieuwe Ploeg 3, ten oosten van de percelen aan de [locatie 2] en [locatie 3], geen plannen voor bedrijfsvestiging bestaan.

11.    Gelet hierop is niet te verwachten dat zich op korte termijn in de omgeving ontwikkelingen zullen voordoen met een negatiever planologische uitstraling naar de omgeving dan de activiteiten die op grond van het vorige plan waren toegestaan.

De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Er is dus niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt afgewezen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020

240.