Uitspraak 201908830/1/R4


Volledige tekst

201908830/1/R4.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Blaricum,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2019 in zaak nr. 19/180 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het college aan [bouwbedrijf] (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen een dakkapel op de woningen aan de Professor Brouwerlaan 2 en 4 te Blaricum (hierna: de woningen).

Bij besluit van 22 januari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Brouwers, werkzaam bij ARAG SE Nederland, het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het college aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor de plaatsing van een dakkapel in het voordakvlak van elk van de woningen. De woningen staan naast elkaar en delen dezelfde kap. Het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2016" (hierna: het bestemmingsplan) is van toepassing.

Het hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het door de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Blaricum (hierna: de CRK) gegeven welstandsadvies heeft mogen volgen en dat hij, om het welstandsadvies te weerleggen, een tegenadvies over had moeten leggen. [appellant] voert aan dat ter zake van de dakkapellen sprake is van afwijkingen van de in paragraaf 6.3, onder de kop ‘Criteria voor een dakkapel in het voordakvlak en zijdakvlak’ en onder  C, van de Welstandsnota Blaricum 2018 (hierna: de welstandsnota) vermelde criteria voor maten en plaats, terwijl uit de welstandsnota niet blijkt dat dergelijke afwijkingen zijn toegestaan. Die afwijkingen zijn bovendien, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet ondergeschikt van aard, aldus [appellant]. Voorts is in het welstandsadvies voorbijgegaan aan het kwaliteitshandboek, terwijl uit paragraaf 6.3, gelezen in samenhang met paragraaf 4.6, van de welstandsnota blijkt dat bij de gebiedsgerichte criteria voor de Blaricummermeent ook naar het kwaliteitshandboek moet worden gekeken, aldus [appellant]. Uit de afbeeldingen onder de kop ‘Plat dak en punt dak’ in het kwaliteitshandboek, deelplan C2/C3, de Blaricummermeent (hierna: het kwaliteitshandboek), blijkt dat de vergunde dakkapellen in strijd zijn met het kwaliteitshandboek, omdat die dakkapellen lijken op de afgebeelde dakkapel met een kruis erdoor, aldus [appellant]. Voorts voert [appellant] aan dat hij de stelling dat de ontwikkeling passend is in de omgeving, ter zitting van de rechtbank gemotiveerd heeft weerlegd door foto’s over te leggen die tonen dat de dakkapellen niet in de omgeving passen. Het college had het welstandsadvies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen, omdat het welstandsadvies gebreken vertoont. Dat hij geen tegenadvies heeft overgelegd, doet daaraan niet af, aldus [appellant].

2.1.    Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend."

Artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet luidt: "De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand."

2.2.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

2.3.    In paragraaf 4.6 van de welstandsnota zijn de gebiedsgerichte welstandscriteria voor de Blaricummermeent opgenomen. Daarin is vermeld:

"[…] Het Kwaliteitsinstrumentarium is per deelplan verder uitgewerkt in zogenaamde Kwaliteitshandboeken […]. […]"

In paragraaf 6.3, onder de kop ‘Criteria voor een dakkapel in het voordakvlak en zijdakvlak’ van de welstandsnota is vermeld:

"[…] Deze criteria komen aan de orde als het bestemmingsplan zich daar niet tegen verzet of wanneer burgemeester en wethouders overwegen bij omgevingsvergunning daarvan af te wijken. Het bouwwerk is in ieder geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

A. […] of

B. […] of

C. het bouwplan voldoet aan de volgende criteria:

-Maat en plaats

[…]

-Architectonische uitwerking

[…]

-Aanvullende criteria

• deze voldoet aan de eventuele aanvullende criteria voor dakkapellen in het gebiedsgerichte beoordelingskader;

[…]."

2.4.    In het kwaliteitshandboek is vermeld:

"Plat dak en punt dak

De woningbouw in deelplan C2/C3 wordt gekenmerkt door bij voorkeur meer puntdaken, dan platte daken. […] Grotere volumes kunnen gemaakt worden door de kap te verbijzonderen. De verbijzondering is geen losse aan- of opbouw, maar onderdeel van het hoofdvolume. Het heeft dezelfde nokhoogte als het hoofdvolume en ligt in de lijn van de gevel.

Dakkapellen

In de Welstandsnota Blaricum (dd. 18 sept. 2012) (hierna: de welstandsnota (oud)) worden specifieke eisen gesteld aan dakkapellen. Hieronder volgt een overzicht van de gehanteerde criteria voor dakkapellen in zowel het achterdakvlak als het voordakvlak en zijdakvlak.

[…]

Criteria voor dakkapellen in het voordakvlak en zijdakvlak

Maat en plaats:

[…]

Architectonische uitwerking:

[…]"

2.5.    De CRK heeft op 9 juli 2018 in een zogenoemd stempeladvies positief over het bouwplan geadviseerd. Het college heeft dat welstandsadvies aan het besluit van 11 juli 2018 ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van het door [appellant] tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft de CRK haar welstandsadvies op 11 januari 2019 toegelicht. In die toelichting is onder meer vermeld:

"Onderhavige 'twee onder een kap' kenmerkt zich als een bouwvolume bestaande uit twee bouwlagen onder een zadeldak, waarbij het pannendak in het voor- en achteraanzicht als gevelbekleding verticaal lager is doorgezet, voorlangs de verdieping. Binnen de uitbreidingswijk Blaricummermeent komt deze massa- en gevelopbouw vaker voor binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden van een hier toegestane goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter; ook in combinatie met dakkapellen die op een vergelijke hoogte in het dakvlak zijn gepositioneerd. De hier voorgestelde dakkapellen passen in het omgevingsbeeld qua plaatsing op het dakvlak. […]

In de criteria voor dakkapellen op het voordakvlak staat aangegeven dat 'het bouwwerk in ieder geval niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan'. Dit impliceert dat de beoordeling van dakkapellen meer is dan het afvinken van afzonderlijke criteria. Met betrekking tot voorliggende dakkapellen kan gesteld worden dat op onderdelen weliswaar niet wordt voldaan aan de afzonderlijke criteria, maar dat het voorstel wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zo zijn bijvoorbeeld de dakkapellen smaller dan 50% van de breedte van het dakvlak op de woning, wat het feit dat ze iets hoger zijn dan de in de criteria aangegeven maximale maat van 1,3 meter acceptabel maakt. Ook blijft er een dakkapel minder dan 1 meter uit de zijkant van het dakvlak. Dit komt echter voort uit de hiervoor aangehaalde samenhang met de gevelindeling op de verdieping en is niet storend omdat de afstand tussen de beide dakkapellen onderling groot genoeg is. Er is/blijft hier, ondanks het op onderdelen iets afwijken van de criteria voor dakkapellen op het voordakvlak, sprake van dakkapellen die een voldoende ondergeschikte toevoeging vormen op het dakvlak en waarbij het dakvlak ruim om de dakkapellen heen doorloopt. Detaillering en materialisering zijn verder zorgvuldig en duurzaam."

2.6.    De rechtbank heeft onbestreden vastgesteld dat de vergunde dakkapellen niet aan alle onder A, B, dan wel C in paragraaf 6.3, onder de kop ‘Criteria voor een dakkapel in het voordakvlak en zijdakvlak’, van de welstandsnota vermelde criteria voldoen. Voor zover [appellant] in hoger beroep aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met volgens paragraaf 6.3, onder de kop ‘Criteria voor een dakkapel in het voordakvlak en zijdakvlak’ en onder C, van de welstandsnota geldende criteria voor maten en plaats en het aanvullende criterium dat wordt voldaan aan de eventuele aanvullende criteria voor dakkapellen in het gebiedsgerichte beoordelingskader, overweegt de Afdeling als volgt. In de enkele omstandigheid dat de vergunde dakkapellen niet aan alle onder C vermelde criteria voldoen, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het welstandsadvies in strijd is met de welstandsnota. Daarvoor is redengevend dat in paragraaf 6.3 van de welstandsnota is vermeld dat een dakkapel op het voordakvlak in ieder geval niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als aan de onder A, B of C vermelde criteria is voldaan. De welstandsnota laat dus expliciet de mogelijkheid open dat een dakkapel die niet aan de genoemde criteria voldoet toch aan redelijke eisen van welstand kan voldoen. De CRK heeft toegelicht waarom die mogelijkheid zich in dit geval voordoet. In wat [appellant] aanvoert, waaronder de omstandigheid dat hij een andere visie heeft op wat in de omgeving past, dan de CRK, zijn geen concrete aanknopingspunten gelegen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies, de begrijpelijkheid van de in dat advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Omdat [appellant] ook geen tegenadvies heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het welstandsadvies heeft mogen volgen.

Over het beroep van [appellant] op het kwaliteitshandboek overweegt de Afdeling ten overvloede nog het volgende. Daargelaten of de algemene verwijzing naar het bestaan van kwaliteitshandboeken in paragraaf 4.6 van de welstandsnota kan worden opgevat als een aanvullend criterium voor dakkapellen als bedoeld in paragraaf 6.3, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de vergunde dakkapellen met het kwaliteitshandboek in strijd zijn. De onder de kop ‘Plat dak en punt dak’ in het kwaliteitshandboek opgenomen afbeeldingen zien naar het oordeel van de Afdeling niet op de aanvaardbaarheid van dakkapellen, maar op de aanvaardbaarheid van kapverbijzonderingen, terwijl de Afdeling het vermelde onder de kop ‘Dakkapellen’ in het kwaliteitshandboek aldus begrijpt dat ter zake van dakkapellen naar de welstandsnota (oud) wordt verwezen die, voor zover relevant, hetzelfde luidt als de welstandsnota. Reeds daarom kan met het kwaliteitshandboek, dat niet door de raad van de gemeente Blaricum is vastgesteld en dus geen beleidsregels bevat als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, niet zijn beoogd om ter zake van dakkapellen van de welstandsnota (oud) af te wijken.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet in strijd is met de regels bij het bestemmingsplan (hierna: de planregels). [appellant] voert aan dat de aanvraag in strijd is met artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels, omdat de aanvraag in strijd is met de onder de kop ‘Plat dak en punt dak’ van het kwaliteitshandboek vervatte criteria voor dakkapellen. De verleende vergunning is met deze bepaling in strijd, omdat de vergunde activiteit met zich brengt dat niet langer zal worden gewoond in woningen die aan het kwaliteitshandboek voldoen, aldus, [appellant]. Gelet daarop heeft de rechtbank ook ten onrechte overwogen dat de verwijzing naar het kwaliteitshandboek vaag is, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, passend binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, kwaliteitshandboek en inrichtingsplan openbare ruimte."

3.2.    Daargelaten welke betekenis aan de verwijzing in artikel 10.1, aanhef en onder a van de planregels naar een kwaliteitshandboek kan worden toegekend, faalt het betoog, reeds omdat, gezien wat hiervoor onder 2.6 is overwogen, [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de aanvraag in strijd is met het kwaliteitshandboek.

Conclusies

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

610.