Uitspraak 201907166/1/A2


Volledige tekst

201907166/1/A2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Borne,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 augustus 2019 in zaak nr. 18/1888 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Borne.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2020, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Kruit, zijn verschenen. Aan de zijde van het college is mr. P. Scharenborg, werkzaam bij Thorbecke B.V., als deskundige verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] is sinds 1 maart 1999 eigenaar van het pand aan de [locatie 1]/[locatie 2] te Borne (hierna: het pand). Het pand is in gebruik als winkel op de begane grond en woning op de verdieping. [appellant] is drijver van een kledingzaak in het winkelgedeelte.

2.    Bij aanvraagformulier van 31 maart 2017 heeft [appellant] het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade. In dat formulier heeft hij vermeld dat, voor zover thans van belang, de inwerkingtreding van het bij raadsbesluit van 16 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan Centrum (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) tot verruiming van de bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor horeca van de percelen aan de Grotestraat 181 en het Dorsetplein 4-6 (hierna: de percelen) heeft geleid en dat dit tot een waardevermindering van het pand en tot een inkomensderving heeft geleid.

standpunt van het college

3.    Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Thorbecke.

In een advies van 18 januari 2018 heeft Thorbecke een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van de percelen onder het nieuwe bestemmingsplan en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime. Uit deze vergelijking is de conclusie getrokken dat de planologische verandering voor [appellant] heeft geleid tot een geringe toename van de geluidoverlast en tot een geringe verslechtering van de situeringswaarde van het pand en dat de waarde van het pand daardoor ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan op 27 juli 2013 (hierna: de peildatum) is gedaald van € 475.000,00 naar € 467.500,00. Bij het toekennen van een tegemoetkoming in deze schade wordt op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) een drempel van 2 procent van de waarde van het pand onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade toegepast. De drempel is gelijk aan € 9.500,00. De schade (van € 7.500,00) is niet hoger dan de drempel. De schade valt dus geheel onder het normale maatschappelijke risico van [appellant] en blijft voor zijn rekening.

Verder is uiteengezet dat er geen oorzakelijk verband is tussen de planologische verandering en de gestelde inkomensderving.

Het college heeft het advies van Thorbecke aan het besluit van 22 maart 2018 ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.

beoordeling van de hogerberoepsgronden

4.    [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Thorbecke naar voren heeft gebracht en dat het college de besluitvorming op dat advies heeft kunnen baseren. Hij betoogt dat hij in beroep een rapport van een contra-expertise van 3 december 2018 heeft overgelegd en dat uit dat rapport volgt dat aan het advies van Thorbecke gebreken kleven. Zo is in dat advies geen juiste planologische vergelijking gemaakt en is de omvang van de schade in de vorm van waardevermindering van het pand en inkomensderving onderschat.

planologische vergelijking

4.1.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.

4.2.    Op de aanvrager rust in beginsel de bewijslast, indien hij een op een advies van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige gebaseerd oordeel van het bestuursorgaan omtrent het bestaan van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, omtrent de omvang van deze schade of omtrent het oorzakelijk verband tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische wijziging en de gestelde schade, bestrijdt. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 8.3 en 8.4 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

4.3.    In het advies van Thorbecke van 18 januari 2018 is onder meer het volgende vermeld.

Onder het oude planologische regime was het toegestaan het naast het pand gelegen perceel aan de Grotestraat 181 te gebruiken voor horecadoeleinden op de begane grond van het gebouw en voor recepties en vergaderingen op de bovenverdieping van het gebouw. De inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan heeft het mogelijk gemaakt om de bovenverdieping van het gebouw eveneens voor horecadoeleinden te gebruiken en een overdekt terras op de voor het gebouw gelegen gronden te realiseren. Als gevolg van deze gebruikswijziging kunnen zich meer mensen binnen het perceel ophouden en kunnen de gronden enigszins intensiever worden gebruikt dan voorheen mogelijk was. Dat betekent dat [appellant] met enigszins meer hinder door geluidoverlast geconfronteerd kan worden dan voorheen mogelijk was. Dit is een geringe toename. Geluidhinder was al mogelijk vanuit het café-restaurant op de begane grond en de vergaderruimte op de bovenverdieping en ook daar buiten, omdat mensen zich voor het café-restaurant konden ophouden en het horecagebruik een aantrekkende werking heeft op klanten, leveranciers en bezoekers. Daarnaast ligt het pand binnen het centrum van Borne. Daardoor was al een bepaalde mate van overlast te dulden.

Het overdekte terras heeft in zeer geringe mate geleid tot een verminderde situeringswaarde, omdat de winkel, in vergelijking tot de oude planologische situatie, iets meer ingebouwd is komen te liggen. Vanaf de openbare weg is de winkel in planologische zin echter nog wel steeds goed zichtbaar. Verder was de winkel onder het oude planologische regime bereikbaar te voet, per fiets en per auto. Onder het regime van het nieuwe bestemmingsplan is de winkel nog steeds te voet, per fiets en per auto bereikbaar, maar per auto in mindere mate, omdat de Grotestraat nu autoluw is. Dit betekent echter niet dat de winkel, in planologische zin, niet meer per auto bereikbaar is, aldus Thorbecke.

4.4.    In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planologische verandering alleen heeft geleid tot een geringe toename van geluidoverlast in de woning en een geringe verslechtering van de situeringswaarde van de winkel. Dat tussen Thorbecke en de door [appellant] ingeschakelde deskundige een verschil van inzicht bestaat over de uitkomst van de vergelijking tussen de mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime, betekent niet dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat het door Thorbecke verrichte onderzoek op dit onderdeel onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat Thorbecke de ernst van de toename van geluidoverlast en de verslechtering van de situeringswaarde heeft onderschat. Uit het rapport van die andere deskundige blijkt niet van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Thorbecke op dit onderdeel.

waardevermindering van het pand

4.5.    Bij de waardering van onroerende zaken spelen niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol. De bestuursrechter beoordeelt daarom slechts of het bestuursorgaan de taxatie in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder moet de besluitvorming voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en moet de rechter toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet.

4.6.    In het advies van Thorbecke van 18 januari 2018 is vermeld dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald door verschillende factoren, zoals de ligging, de bereikbaarheid, de omgeving, de vorm en de omvang van de kavel en de bouwaard, het bouwjaar, de inhoud en de staat van onderhoud van de opstallen. De planologische situatie is eveneens van belang. De taxatie is mede gebaseerd op transactiecijfers van vijf vergelijkbare objecten. Bij de taxatie is uitgegaan van een waardering van het pand in zijn geheel. De waarde van het pand is bij verkoop in zijn geheel hoger dan bij verkoop van de winkelruimte en de woonruimte afzonderlijk. Daarnaast is uitgegaan van de maximaal in te vullen planologische situatie die kan afwijken van de feitelijke situatie. De waarde van het pand is vastgesteld door deze gegevens te interpreteren en met elkaar te vergelijken. Vervolgens is een inschatting gemaakt van de invloed van het planologische nadeel op die waarde.

4.7.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft Thorbecke de waarde van het pand op de peildatum onder het oude en nieuwe planologische regime op een voldoende inzichtelijke wijze vastgesteld. In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college Thorbecke in redelijkheid niet heeft kunnen volgen in haar taxatie van de waardevermindering van het pand.

inkomensderving

4.8.    Verder berust de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade in de vorm van inkomensderving niet op de stelling dat de omzetdaling niet ingrijpend is, zoals [appellant] in hoger beroep aanvoert, maar op de conclusie dat er geen oorzakelijk verband is tussen de planologische verandering en de gestelde inkomensderving. In hoger beroep bestrijdt [appellant] die conclusie niet.

conclusie

4.9.    Het betoog faalt.

slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

proceskosten

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

452.