Uitspraak 201908908/1/A3


Volledige tekst

201908908/1/A3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 november 2019 in zaak nr. 18/8418 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2018 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] in Den Haag drie maanden te sluiten.

Bij besluit van 13 november 2018 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S. Buvelot en S.E. el Boustati, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] huurt de woning aan de [locatie] in Den Haag en woont daarin alleen.

De politie heeft op 6 december 2017 de woning doorzocht. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 20 december 2017 staat dat de politie een gripzakje met 15,7 gram heroïne, een grote hoeveelheid gripzakjes met hierin een bruinkleurige dan wel witkleurige poedervormige substantie, vijf kilo henneptoppen, versnijdingsmiddelen, een brandblusser, verschillende attributen om verdovende middelen te prepareren en € 3.100,00 aan contact geld heeft aangetroffen. De burgemeester vindt dit een zodanig ernstig geval dat een waarschuwing niet genoeg is en heeft daarom besloten om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Die bepaling geeft de burgemeester de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Heroïne staat op lijst I en hennep op lijst II van de Opiumwet. Volgens de Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting (hierna: de Beleidsregel) mag de burgemeester in ernstige gevallen direct overgaan tot sluiting van de woning zonder dat eerst alleen een waarschuwing wordt gegeven.

De vraag die voorligt is of in dit geval direct de woning kon worden gesloten.

Hoger beroepsgronden

2.    [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat sprake was van een ernstige situatie die een directe sluiting van de woning rechtvaardigt. Aangezien hij ten tijde van de sluiting was gedetineerd, kon de sluiting niet het doel hebben om de criminaliteit te bestrijden en zijn de gevolgen onevenredig. Door de sluiting moet [appellant] uit zijn woning en kan hij niet goed resocialiseren na zijn detentie. Deze bijzondere omstandigheden hadden voor de burgemeester aanleiding moeten zijn om van zijn beleid af te wijken, aldus [appellant].

Beoordeling door de Afdeling

Is sprake van een ernstig geval?

3.    De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft op goede gronden en terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Zij heeft daarbij terecht betrokken dat in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs, attributen die gebruikt kunnen worden voor de drugshandel en een contant geldbedrag zijn aangetroffen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zegt de verklaring van [appellant] dat het geld bestemd was voor zijn bruiloft niets over de herkomst ervan en is de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld slecht één van de indicatoren. Dat maakt dus, anders dan [appellant] betoogt, niet dat het geval minder ernstig is. Verder is van belang dat de vondst is gedaan in verband met een breder onderzoek naar de aanwezigheid van en handel in drugs door andere personen en in andere woningen. Dit wijst erop dat er structureel en op professionele wijze in georganiseerd verband (internationaal) in drugs werd gehandeld.

Het betoog slaagt niet.

Dient de sluiting van de woning het daarmee beoogde doel?

4.    De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de sluiting van de woning onder meer nodig was om de veiligheid en gezondheid van omwonenden te waarborgen, de relatie van de woning met de georganiseerde drugshandel te verbreken en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Dat [appellant] ten tijde van de sluiting in detentie zat, maakt dat niet anders. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de burgemeester geen zicht en/of invloed op andere personen die de woning zouden kunnen betreden of op het strafrechtelijk traject waarin [appellant] zich bevond. Sluiting van de woning zelf was dus noodzakelijk.

Is de sluiting evenredig?

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van 28 augustus 2019 in zaaknummer 201806582, ECLI:NL:RVS:2019:2912) is inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten en is dat op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [appellant] heeft verder niet geconcretiseerd hoe de sluiting van de woning zijn resocialisatie zal belemmeren. De burgemeester hoefde dus in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen grond te zien om in afwijking van de Beleidsregels bij een ernstig geval te volstaan met een waarschuwing.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Borman    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

290.