Uitspraak 201905435/1/R2


Volledige tekst

201905435/1/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Bladel,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 juli 2019 in zaak nrs. 19/757 en 19/1477 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2019 heeft het college het verzoek van [wederpartij] tot heroverweging van de bij besluit van 30 juni 2016 aan hem opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van, voor zover hier van belang, bouwwerk 3 op het perceel [locatie] te Hapert (hierna: het perceel), afgewezen.

Het college heeft ingestemd met het verzoek van [wederpartij] om rechtstreeks beroep in te stellen.

Bij uitspraak van 3 juli 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2019 vernietigd en het college opgedragen om binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij], met inachtneming van deze uitspraak, maar niet eerder dan nadat het college een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag om een omgevingsvergunning 1e fase van 3 mei 2019. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.W. Verouden, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft [wederpartij] bij besluit van 30 juni 2016 onder oplegging van een dwangsom gelast om onder meer verschillende op het perceel aanwezige bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. [wederpartij] heeft het college in een brief van 28 december 2018 verzocht om heroverweging van de aan hem opgelegde last onder dwangsom voor, onder meer, het bouwwerk dat in het handhavingsbesluit is aangemerkt als bouwwerk 3. Volgens hem is met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018, op 8 november 2018 concreet zicht op legalisering ontstaan voor dat bouwwerk. Het college heeft het verzoek van [wederpartij] in het besluit van 27 februari 2019 afgewezen. Het heeft daarbij onder meer gesteld dat de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet leidt tot concreet zicht op legalisering, omdat geen aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend die past binnen de regels van het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij komt dat de regeling in het ontwerpbestemmingsplan vrijwel niet is gewijzigd ten opzichte van de bestaande regels. Volgens het college past bouwwerk 3 onder meer niet in het ontwerpbestemmingsplan vanwege de afstand van dat bouwwerk tot aan de perceelsgrens.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot bouwwerk 3 onder meer overwogen dat [wederpartij] op 3 mei 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase heeft ingediend voor de activiteit 'strijdig gebruik'. Bij besluit van 24 april 2019 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Volgens de rechtbank heeft het college daarbij echter niet onderkend dat de aanvraag met een e-mailbericht van 24 augustus 2018 is gewijzigd in die zin, dat deze is beperkt tot het zogenaamde ‘rode gebouw’ met een oppervlakte van 53 m2. Deze wijziging heeft volgens de rechtbank tot gevolg dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet langer kan worden geweigerd, omdat die niet in strijd is met het ten tijde van de uitspraak inmiddels in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018". Dan is er volgens de rechtbank ook geen beletsel om het besluit van 30 juni 2016 te heroverwegen en de last in te trekken met betrekking tot bouwwerk 3. De rechtbank concludeert in de aangevallen uitspraak daarom dat het besluit van 27 februari 2019 onvoldoende is gemotiveerd.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen beletsel is het besluit van 30 juni 2016 te heroverwegen en in te trekken voor zover dat ziet op bouwwerk 3. Het voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gewijzigde aanvraag om omgevingsvergunning slechts betrekking heeft op een deel van bouwwerk 3. Als de uitspraak van de rechtbank wordt gevolgd, blijft een gedeelte van bouwwerk 3 in strijd met het bestemmingsplan en met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aldus het college.

2.1.    Het college betwist in hoger beroep niet het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag om omgevingsvergunning is gewijzigd met het emailbericht van 24 augustus 2018. Het wijst er echter terecht op dat de gewijzigde aanvraag, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet voorziet in volledige legalisering van het bouwwerk dat in het handhavingsbesluit van 30 juni 2016 is aangeduid als bouwwerk 3. De aanvraag heeft slechts betrekking op een deel van dat bouwwerk, op de door het college opgestelde tekening aangegeven met de kleur rood. Dat betekent dat een positieve beslissing op de aanvraag niet tot gevolg kan hebben dat bouwwerk 3 niet meer strijdig is met het bestemmingsplan dat gold ten tijde van het besluit van 30 juni 2016 of het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018". Bouwwerk 3 is, als geheel beschouwd, in strijd met de genoemde bestemmingsplannen. Als een deel van dat bouwwerk wordt vergund of omgevingsvergunningvrij kan worden opgericht, heft dat de strijdigheid van het resterende gedeelte niet op. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft gelet hierop ten onrechte overwogen dat er geen beletsel is het besluit van 30 juni 2016 te heroverwegen en in te trekken voor zover het gaat om (geheel) bouwwerk 3.

Het betoog slaagt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 27 februari 2019 heeft vernietigd voor zover het ziet op bouwwerk 3 en voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen over bouwwerk 3.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2019 in zaak nrs. 19/757 en 19/1477, voor zover daarin het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 27 februari 2019, kenmerk 19u.00870, is vernietigd voor zover het ziet op bouwwerk 3 en voor zover het college is opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen over bouwwerk 3.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020

724.