Uitspraak 202003917/2/R4


Volledige tekst

202003917/2/R4.
Datum uitspraak: 13 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Soest (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2020 in zaak nr. 19/2026 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van dwangsommen gelast om de bewoning van het perceel aan de [locatie] te Soest te staken en gestaakt te houden en de zonder omgevingsvergunning geplaatste bouwwerken op dat perceel te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 4 februari 2019 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2018 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 2 juli 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar [verzoeker A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.S. Dijkstra, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 20 juni 2018, zodat [verzoeker] voorlopig geen uitvoering hoeft te geven aan de last.

3.    Ter zitting heeft het college toegezegd dat het bereid is om de werking van het besluit van 20 juni 2018 op te schorten, in elk geval tot en met 19 mei 2021. Deze toezegging heeft het college bevestigd bij besluit van 5 augustus 2020. Gelet hierop is er geen spoedeisend belang meer gemoeid met het verzoek. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

4.    Aangezien eerst ter zitting duidelijk is toegezegd dat de werking van het besluit van 20 juni 2018 wordt opgeschort, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het college te gelasten het door [verzoeker] betaalde griffierecht voor het verzoek te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Soest aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Veldwijk
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2020

912.