Uitspraak 202002360/1/R1


Volledige tekst

202002360/1/R1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 februari 2020 in zaak nr. 19/1086 in het geding tussen

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur het projectplan "Esperloop, Geneneind" vastgesteld.

Bij uitspraak van 26 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. ing. E.H.J. van Laarhoven en drs. ing. L.W.L.J. van Hoften, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Met het projectplan wordt de realisatie van 1,1 km beekontwikkeling en een ecologische verbindingszone in het projectgebied beoogd. Het projectgebied is gelegen tussen de weg Geneneind en de Neerstraat in Bakel. De inrichtingsmaatregelen bestaan uit het deels verleggen van de beekloop, het verwijderen van twee stuwen, het aanbrengen van natuurlijke elementen en het inrichten van een zone langs de beek als ecologische verbindingszone. Het dagelijks bestuur wil zo beekherstel realiseren om aan de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Andere doelen zijn het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem, het verbeteren van ecologisch potentieel van de Esperloop en het mogelijk maken van vismigratie.

2.    Het perceel waarop [appellant] gewassen teelt, grenst aan het plangebied. Hij vreest voor de negatieve gevolgen voor zijn gronden en met name zijn aspergeteelt. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het projectplan ongegrond verklaard.

Gronden hoger beroep

3.    De Afdeling begrijpt het hogerberoepschrift aldus dat het hoger beroep van [appellant] met name is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in overweging 7.3 van de aangevallen uitspraak. [appellant] is van mening dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er bij de vaststelling van projectplan onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen en de schade die hij hierdoor zal lijden. [appellant] voert aan dat als gevolg van het projectplan een dusdanige vernatting van zijn perceel zal optreden dat er geen aspergeteelt meer mogelijk zal zijn.

3.1.    Het dagelijks bestuur heeft hydrologisch onderzoek gedaan voor de vaststelling van het projectplan. Hieruit volgt dat de waterstanden nagenoeg niet wijzigen. Een wijziging van de grondwaterstanden op het perceel van [appellant] is daardoor niet te verwachten. De waterstand blijft binnen de normen voor aspergeteelt. Door het verwijderen van de stuwen uit de Esperloop zal het waterpeil volgens het dagelijks bestuur dalen. Om die dalingen te voorkomen worden houtconstructies geplaatst, die zorgen voor opstuwing. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat het waterpeil niet hoger komt dan het huidige streefpeil, om negatieve effecten te voorkomen. Dit wordt nu al gemonitord. Er zijn volgens het dagelijks bestuur nog steeds regelmogelijkheden, maar niet met stuwen. Voor de periode na realisatie van het projectplan is een beheer- en onderhoudsplan opgesteld.  Met grote piekafvoer is rekening gehouden met een Tl00 overstortgolf van overstort vanuit het riool. Weliswaar vindt de overstort buiten het projectgebied plaats, maar met de gevolgen ervan is in de hydrologische berekeningen rekening gehouden en er worden maatregelen genomen. De kans op vervuiling van aangrenzende percelen door water afkomstig uit het riool wordt daarmee verkleind. Inundatie treedt alleen op dichtbij de overstort en op enige afstand van het perceel van [appellant].

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen reden is gelegen te twijfelen aan de uitkomsten van het hydrologisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt. De enkele niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat de berekeningen niet juist zijn, is hiervoor onvoldoende. Hij heeft geen tegenrapport overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet op de uitkomsten van het onderzoek aannemelijk is dat, bij de uitvoering van de maatregelen zoals deze zijn beschreven in hoofdstuk 4 van het projectplan, niet zodanige nadelige effecten optreden bij het perceel van [appellant] die maken dat het dagelijks bestuur het projectplan niet in redelijkheid had mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep in ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020

603.