Uitspraak 201909251/1/R4


Volledige tekst

201909251/1/R4.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Putten,

en

de raad van de gemeente Putten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2020 waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door I. Steunebrink en K. Wijma zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is vastgesteld met toepassing van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw). Het plan voorziet in de mogelijkheid om een vrij liggend fietspad te realiseren dat onder meer loopt langs het kruispunt van de Kuiterweg en de Vanenburgerallee in Putten. Het plan maakt ook mogelijk dat de rijbaan nabij dit kruispunt wordt gereconstrueerd.

[appellant] is de eigenaar van het perceel aan de [locatie] in Putten. Het plangebied omvat ook een deel van zijn perceel. Hij vreest ten gevolge van het plan onder meer voor financiële schade en aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

3.    [appellant] verzet zich tegen het plan voor zover daarmee aan een deel van zijn perceel, te noorden van de sloot, de bestemming "Verkeer" wordt toegekend. Daartoe voert hij aan dat de aanwijzing van 330 m2 van zijn gronden disproportioneel is, omdat met een aan een zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat voor de uitvoering van het plan veel minder grond nodig is. Dat de raad in het plan ook heeft bepaald dat deze aangewezen gronden, wanneer deze niet ten behoeve van de verkeersbestemming worden gebruikt, feitelijk mogen worden gebruikt als tuin en erf, maakt dit volgens hem niet anders. De raad heeft volgens hem ook onvoldoende meegewogen dat de aangewezen gronden onderdeel uitmaken van een beschermd rijksmonument.

3.1.    Op een deel van de gronden van het perceel komt, ingevolge het plan, de bestemming "Verkeer" te rusten met de gebiedsaanduiding "overige zone - landgoed". Deze gronden kunnen daardoor worden gebruikt ten behoeve van verkeersdoeleinden.

3.2.    Artikel 3 van het plan luidt:

"De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…] Voor zover de gronden feitelijk niet worden ingericht en gebruikt ten behoeve van verkeersdoeleinden, mogen de gronden gebruikt worden voor de functies: […] tuin en erf (ten behoeve van de woonfunctie)."

Artikel 10.1, aanhef en onder a, luidt:

"De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - landgoed’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden;"

3.3.    De raad heeft toegelicht dat aanwijzing van gronden ter grootte van deze oppervlakte nodig is vanuit het oogpunt van flexibiliteit en om daarmee te waarborgen dat het bestemmingsplan het definitieve reconstructie- en aanlegplan mogelijk maakt. In dat kader wijst de raad er ook op dat, indien voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet het gehele oppervlak van de aangewezen gronden nodig is, in het plan ook is gewaarborgd dat de gronden dan als tuin en erf ten behoeve van de woonfunctie mogen worden gebruikt. Verder heeft de raad toegelicht dat de met het plan beoogde ontwikkeling goed wordt ingepast in het landgoed en dat ook de monumentale laanstructuur niet wordt aangetast.

Ter zitting heeft [appellant] kenbaar gemaakt te willen meewerken aan de realisatie van het fietspad en vanuit een oogpunt van flexibiliteit ook geen bezwaar te hebben tegen de aanwijzing van gronden gelegen tot één meter achter de sloot. Volgens hem is de grootte van het  oppervlak van de aangewezen gronden disproportioneel omdat op voorhand duidelijk is dat een groot deel van zijn gronden voor realisatie van het fietspad niet nodig zullen zijn. In dit kader heeft hij er ter zitting op gewezen dat het plan voorziet in een verkeersbestemming op 3,5 meter afstand tot zijn woning.

3.4.    De Afdeling overweegt dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat aanwijzing van de totale oppervlakte van de gronden van [appellant] vanuit het oogpunt van flexibiliteit noodzakelijk is voor de realisatie van het fietspad dan wel anderszins nodig is voor de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer" betreffende gronden ter hoogte van de woning van [appellant], is genomen in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Awb.

Het betoog slaagt.

3.5.     Het voorgaande betekent dat het beroep van [appellant] gegrond is. Het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de gronden ter hoogte van de woning van [appellant] komt, gelet op wat onder 3.4 is overwogen, voor vernietiging in aanmerking. Omdat dit plandeel onlosmakelijk samenhangt met de overige plandelen, ziet de Afdeling aanleiding om het besluit tot vaststelling van het (gehele) plan te vernietigen.

4.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Putten van 31 oktober 2019, waarbij het bestemmingsplan "Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg" is vastgesteld, gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Putten van 31 oktober 2019, waarbij het bestemmingsplan "Fietspad en reconstructie Zuiderstraatweg/Waterweg" is vastgesteld;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Putten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Putten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt;

V.    draagt de raad van de gemeente Putten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat deze uitspraak wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020

418-947.