Uitspraak 201906940/1/R4


Volledige tekst

201906940/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te Abcoude,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 6 augustus 2019 in zaken nrs. 19/2256 en 19/2485 in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C]

en

het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2018, gewijzigd bij besluit van 6 mei 2019, heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Stichting Zwembad Abcoude voor het realiseren van een multifunctioneel gebouw aan het Geinplein 3 te Abcoude.

Bij besluit van 12 juni 2019 heeft het college het door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2018 herroepen en met toevoeging van een aangevulde motivering en een nieuw voorschrift de gevraagde omgevingsvergunning wederom verleend.

Bij uitspraak van 6 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hoger beroep ingesteld.

Het college en Stichting Zwembad Abcoude hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2020, waar [appellant A] en [appellant C], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, E. Schaap en M.P. Woerden, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Stichting Zwembad Abcoude, vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink, advocaat te Amsterdam, en door [gemachtigde B].

Overwegingen

Intrekking grond

1.    [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben hun hogerberoepsgrond dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, ter zitting ingetrokken.

Inleiding

2.    Het college heeft aan Stichting Zwembad Abcoude een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een multifunctioneel gebouw met een zwembad, sportzaal en kantine. Aan deze omgevingsvergunning is bij het besluit op de gemaakte bezwaren het voorschrift verbonden dat er maximaal 12 nieuwe parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.

Het college heeft wat betreft het parkeren toepassing gegeven aan de in artikel 4.3, sub b, van het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren analoog" (hierna: het parapluplan) opgenomen mogelijkheid om af te wijken van de eis dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet worden voorzien. Op eigen terrein is, behoudens de aanleg van twee invalideparkeerplaatsen, volgens het college geen mogelijkheid om parkeerplaatsen aan te leggen. Volgens het college volgt uit rapporten van Goudappel Coffeng van 20 april 2018 en 24 maart 2019 en het parkeeradvies "Sporthuis Abcoude" van 8 april 2019 dat ook zonder parkeren op eigen terrein kan worden voorzien in de nodige parkeergelegenheid.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college op basis van de rapporten van Goudappel Coffeng en het parkeeradvies heeft kunnen concluderen dat in de openbare ruimte kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, zodat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 4.3, sub b, van het parapluplan.

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] wonen in de omgeving van het perceel. Zij willen niet dat de omgevingsvergunning wordt verleend voor het multifunctionele gebouw, omdat zij overlast vrezen als gevolg van de toename van de parkeerdruk.

Beoordeling hoger beroep

3.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Stationsgebied 2008" (hierna: het bestemmingplan). Met het parapluplan zijn de parkeernormen uit dat bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

3.1.    Op grond van artikel 4, lid 4.1, onder a, van het parapluplan moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning als hier aan de orde worden verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Op grond van artikel 4, lid 4.3, onder b, van het parapluplan kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4, lid 4.1, voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien.

3.2.    Bij het nemen van het bestreden besluit op bezwaar heeft het college zich gebaseerd op het parkeeradvies. Daarin is de parkeerbehoefte die het multifunctionele gebouw genereert, berekend. Daarbij is onder meer aangesloten bij parkeernormen uit het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 van de gemeenteraad van De Ronde Venen (hierna: het Beleidsplan). De parkeerbehoefte, rekening houdend met twee invalidenparkeerplaatsen op eigen terrein, is berekend op 29 parkeerplaatsen op een doordeweekse dag, 61 parkeerplaatsen 's avonds en 60 parkeerplaatsen op zaterdag. In het parkeeradvies wordt verder uit de rapporten van Goudappel Coffeng geconcludeerd dat er 's avonds en in het weekend voldoende parkeerplaatsen zijn, maar dat op werkdagen beduidend minder parkeerplaatsen beschikbaar zijn, zodat dit het voor de beoordeling van het parkeren maatgevende moment is. Dan moet er ruimte zijn voor 29 parkeerplaatsen. Daarin kan, zo is in het parkeeradvies kort weergegeven,  met het instellen van een blauwe zone op een bestaand parkeerterrein worden voorzien, waarbij deze plaatsen kunnen worden gecompenseerd door het aanleggen van 12 plaatsen voor langparkeerders op een andere locatie.

Het college heeft met overneming van het parkeeradvies besloten dat met toepassing van artikel 4.3, sub b, van het parapluplan kan worden afgeweken van de eis dat op eigen terrein wordt geparkeerd, omdat met het instellen van een blauwe zone en het aanleggen van 12 vervangende parkeerplaatsen in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien als bedoeld in deze bepaling.

4.    [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat wel op eigen terrein kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. Hiertoe voeren zij aan dat in een beoordeling van Synarchis van 9 maart 2017 van de business case van een sportgebouw op de locatie, werd uitgegaan van een ondergrondse parkeergarage.

4.1.    Ter zitting is namens Stichting Zwembad Abcoude uiteengezet dat het rapport van Synarchis niet concreet was toegespitst op het multifunctionele gebouw waarvoor de vergunning is verleend, en dat het onder meer gezien de in de kelder voor de installaties van het zwembad benodigde ruimte niet mogelijk is om in dit gebouw een ondergrondse parkeergarage te realiseren. De Afdeling ziet geen grond om dit standpunt onjuist te achten. De voorzieningenrechter heeft dus niet miskend dat op eigen terrein kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Het betoog faalt.

5.    [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de in artikel 4.3, sub b, van het parapluplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid ook kan worden toegepast wanneer - zoals hier - geen beleid over die bevoegdheid is opgesteld.

5.1.    Dit betoog faalt. Er is geen rechtsregel of -beginsel dat het college verbiedt om een bepaling als hier aan de orde toe te passen zonder eerst een beleid over die toepassing te formuleren.

6.    [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in het parkeeradvies bij zowel de berekening van de parkeerbehoefte van het multifunctionele gebouw alsook bij de vaststelling van de parkeerdruk in de omgeving, van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.

Wat de parkeerbehoefte betreft voeren zij aan dat bij de berekening ten onrechte is aangesloten bij de parkeernormen uit het Beleidsplan, en daarbij bovendien ten onrechte is uitgegaan van het gebiedstype "centrum", terwijl de toelichting van het bestemmingsplan het gebied kwalificeert als "schil/overloopgebied centrum". Verder voeren zij aan dat ten onrechte voor het zwembad niet geheel is aangesloten bij parkeernormen die gelden voor het gebiedstype "schil centrum". Verder stellen zij zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter ten onrechte ervan uitgaat dat voor de vaststelling van de parkeerbehoefte sprake is van een sportzaal in plaats van een sporthal.

Wat de parkeerdruk betreft betogen [appellant A], [appellant B] en [appellant C] dat de rapporten van Goudappel Coffeng van 20 april 2018 en

24 maart 2019 niet zijn uitgevoerd in dezelfde gebieden, zodat de conclusies ter zake van de parkeerdruk niet juist zijn. Bovendien is niet juist dat het maatgevende moment valt in de middag. Ook in de avonden is sprake van een hoge parkeerdruk, aldus [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. Zij hebben bij nadere stukken een rapport "parkeeronderzoek Abcoude" van bureau De Verkeerstellers overgelegd.

6.1.    Voor de berekening van de parkeerbehoefte is in het parkeeradvies waar mogelijk aangesloten bij (de systematiek van) het Beleidsplan. In het Beleidsplan wordt onder meer gewerkt met gebiedstypen: centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. De in het Beleidsplan opgenomen parkeernormen, die aangeven hoeveel parkeerplaatsen bij een bepaalde functie nodig zijn, verschillen per gebiedstype: voor het gebiedstype centrum zijn de parkeernormen het laagst, en de parkeernormen worden bij ieder volgend gebiedstype hoger.

In het parkeeradvies is ervan uitgegaan dat voor het multifunctionele gebouw moet worden uitgegaan van het gebiedstype "centrum". In het parkeeradvies en de schriftelijke uiteenzetting is door het college toegelicht dat het perceel is gelegen nabij het NS station en aan de rand van het centrum van de kleine kern Abcoude. Het perceel is goed bereikbaar per openbaar vervoer, te voet of met de fiets. Volgens het college is gezien de hoge mate van verstedelijking van het gebied terecht aangesloten bij het gebiedstype "centrum". De Afdeling acht, met de voorzieningenrechter, dit standpunt juist. Voor zover [appellant A], [appellant B] en [appellant C] erop wijzen dat in de toelichting bij het bestemmingsplan het gebied waarbinnen het perceel ligt is aangeduid als "schil/overloopgebied centrum", heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat dit gegeven niet tot een ander oordeel leidt, alleen al omdat aan de plantoelichting op zichzelf geen bindende betekenis toekomt.

6.2.    Wat de parkeerbehoefte voor de in het gebouw aanwezige multifunctionele ruimte en het zwembad betreft, overweegt de Afdeling als volgt.

Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat het Beleidsplan een multifunctionele ruimte niet als functie benoemt, maar dat deze ruimte vergelijkbaar is met de functie buurt- en dorpscentrum. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist.

Het Beleidsplan bevat voor de functies buurt- en dorpscentrum en overdekt zwembad geen parkeernormen voor het gebiedstype "centrum", maar wel voor het gebiedstype "schil centrum": 3,1 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter respectievelijk 10,7 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter. In het parkeeradvies is bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van 3 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter (multifunctionele ruimte) en van 10 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter (overdekt zwembad). Nu deze cijfers bijna overeenkomen met de in het Beleidsplan opgenomen parkeernormen voor het gebiedstype "schil centrum", terwijl voor het hier van toepassing zijnde gebiedstype "centrum" in het Beleidsplan telkens van lagere parkeernormen wordt uitgegaan, is in het parkeeradvies de parkeerbehoefte voor de multifunctionele ruimte en het zwembad in de systematiek van het Beleidsplan eerder over- dan onderschat. De Afdeling ziet in zoverre geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de in het parkeeradvies berekende parkeerbehoefte heeft kunnen uitgaan.

6.3.    De oppervlakte van de sportzaal in het multifunctionele gebouw is ongeveer 22 bij 42 meter. De sportzaal kan met een verschuifbare wand in twee gymzalen worden gescheiden. Het college is voor de sportzaal uitgegaan van de in het Beleidsplan voor 'sportzaal' opgenomen parkeernorm van 1,15 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat dit juist is. Volgens hen gaat het niet om een sportzaal, maar om een sporthal. Voor een sporthal zijn in het Beleidsplan andere, iets hogere, parkeernormen opgenomen.

De voorzieningenrechter heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat het standpunt van het college dat geen sprake is van een sporthal in de zin van het Beleidsplan, omdat het in het multifunctionele gebouw aanwezige vloeroppervlak en de tribune daarvoor te klein zijn, niet onredelijk is. De Afdeling acht dit standpunt, mede gezien de ter zitting gegeven toelichting op de aard en omvang van de sportzaal en tribunes, juist.

6.4.    Ook voor het overige bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de in het parkeeradvies berekende parkeerbehoefte heeft kunnen uitgaan.

6.5.    In de rapporten van Goudappel Coffeng is verslag gedaan van parkeeronderzoek in het gebied rond het station waar ook het vergunde multifunctionele centrum is gelegen, waarbij op meerdere dagen tellingen zijn verricht. Dat, zoals [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben opgemerkt, in beide onderzoeken niet exact dezelfde gebieden zijn onderzocht, geeft de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de onderzoeken niet een voldoende representatief beeld van de parkeersituatie ter plaatse geven. In het door hen overgelegde rapport van bureau De Verkeerstellers wordt verslag gedaan van onderzoek naar parkeerdruk op een aantal locaties in het gebied rond het station. In het rapport wordt niet ingegaan op de vraag wat dit onderzoek toe- of afdoet aan de resultaten van de onderzoeken van Goudappel Coffeng. Ook de stelling van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] dat op zaterdagen een hoge parkeerdruk kan bestaan vanwege bezoekers van evenementen in Amsterdam die in Abcoude parkeren, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de onderzoeken van Goudappel Coffeng niet een voldoende representatief beeld van de parkeersituatie ter plaatse geven.

Ook voor het overige geeft hetgeen [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat in het door het college overgenomen parkeeradvies mocht worden uitgegaan van de resultaten van de onderzoeken van Goudappel Coffeng, en dat op basis daarvan - en op basis van de vastgestelde parkeerbehoefte - kon worden geconcludeerd dat met het instellen van een blauwe zone voor 12 parkeerplaatsen en het ter compensatie creëren van 12 vervangende parkeerplaatsen, in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien.

Het betoog faalt.

7.    [appellant A] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat voldoende duidelijk is dat er 12 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Zij voeren aan dat uit het besluit op bezwaar volgt dat er maximaal 12 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd, zodat de mogelijkheid bestaat dat er minder parkeerplaatsen zullen worden aangelegd.

7.1.    De voorzieningenrechter heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat de bij het besluit op bezwaar gestelde voorwaarde over het aantal aan te leggen parkeerplaatsen weliswaar niet erg gelukkig is geformuleerd, maar, zoals ook blijkt uit de toelichting van het college op deze voorwaarde, aldus moet worden begrepen dat 12 parkeerplaatsen (en niet minder) moeten worden aangelegd. De voorzieningenrechter heeft de voorwaarde naar het oordeel van de Afdeling op een juiste wijze uitgelegd.

Het betoog faalt.

8.    [appellant A] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet duidelijk is of kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.

8.1.    Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting toegelicht dat circa 8 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd nabij het trafohuis en circa 4 parkeerplaatsen in de nabijheid van het Geinplein. Verder heeft het college toegelicht dat de gemeente beschikt over gronden waarop de parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat aan de voorwaarde dat 12 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd niet zal kunnen worden voldaan.

Slotoverwegingen

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, mr. S.F.M. Wortmann en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

262-935.