Uitspraak 202002954/2/R4


Volledige tekst

202002954/2/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1], wonend te Geldermalsen,

2.    [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Buren,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Herman Kuijkstraat 44-50 te Geldermalsen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] beroep ingesteld.

Nadien hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, rechtsbijstandsverlener te Roermond, en [gemachtigde A], en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], bijgestaan door A. Menhart, rechtsbijstandsverlener te Beesd, en de raad, vertegenwoordigd door drs. R. Oldebesten en A. Preesman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Baarn, bijgestaan door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het bestemmingsplan voorziet in tien appartementen en twee kantoren ter plaatse van de Herman Kuijkstraat 44-50 te Geldermalsen. Voorheen was hier een apotheek gevestigd. Het gebouw van de voormalige apotheek staat nu leeg. [belanghebbende] is de initiatiefnemer voor de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van het appartementencomplex met kantoren.

Spoedeisend belang?

3.    Vaststaat dat een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van het appartementencomplex met kantoren. Tegen de vergunningverlening is bezwaar gemaakt, waarop nog moet worden beslist. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 1] beogen met hun verzoeken om schorsing te bereiken dat dit bestemmingsplan niet meer als toetsingskader zou kunnen gelden in de bezwaarprocedure. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B]

4.    [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] zijn eigenaren van een perceel gelegen achter de voormalige apotheek. Zij voeren aan dat zij aanspraak ontlenen aan vier parkeerplaatsen voor hun huurders. Ten behoeve van de bereikbaarheid van die parkeerplaatsen is ten laste van percelen in het plangebied een erfdienstbaarheid gevestigd. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] stellen dat in het plan ten onrechte een parkeerregeling ontbreekt. Verder vrezen [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] dat, als gevolg van het plan, de parkeerplaatsen niet goed bereikbaar zullen zijn. Zij vrezen ook dat hun parkeerplaatsen door anderen bezet zullen worden, omdat er méér behoefte is aan parkeerplaatsen dan waar bij de vaststelling van het bestemmingsplan van is uitgegaan. Zij wijzen erop dat geen rekening is gehouden met de aanduiding "dienstverlening" bij de bepaling van de behoefte aan parkeerplaatsen. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] voeren ook aan dat er mogelijk onvoldoende manoeuvreerruimte beschikbaar zal zijn voor het parkeren. Volgens hen vormt de erfdienstbaarheid een evidente privaatrechtelijke belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Ook vrezen [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] voor geluidhinder afkomstig van het parkeerterrein in de vorm van dichtslaande portieren, autoradio-geluiden en spreken met stemverheffing.

Verder stellen zij dat ten onrechte niet in het plan is geborgd dat de appartementen alleen door senioren zullen worden bewoond.

4.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad heeft erkend dat een parkeerregeling ontbreekt in het plan. De raad heeft echter toegelicht dat dit gebrek zal worden hersteld. Hierbij heeft de raad erop gewezen dat bij besluit van 30 juni 2020 het paraplubestemmingsplan "Parkeren 2019" is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is ook van toepassing op het plangebied, aldus de raad. De raad heeft er verder op gewezen dat er maar één zienswijze tegen het ontwerp-paraplubestemmingsplan is ingediend over een ander onderwerp dan hier aan de orde is, zodat dit paraplubestemmingsplan naar verwachting op 3 september 2020 in werking zal treden en vanaf dat moment de parkeerregeling uit het paraplubestemmingsplan ook van toepassing zal zijn op het onderhavige plangebied. De voorzieningenrechter ziet, mede gezien deze toelichting van de raad, in de omstandigheid dat in het bestemmingsplan een parkeerregeling ontbreekt bij de afweging van de belangen onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat het belang van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wat betreft het parkeren vooral is gelegen in de bruikbaarheid en bereikbaarheid van de vier parkeerplaatsen ten behoeve van hun huurders. De voorzieningenrechter verwacht niet dat dit specifieke belang van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] zal worden geschaad als gevolg van het plan. In dit kader is het volgende van belang. De raad heeft ter zitting toegelicht dat, indien de twee ruimtes op de begane grond worden gebruikt voor dienstverlening in plaats van voor een kantoor, er hooguit een tekort van één parkeerplaats kan ontstaan, indien voor de behoefteberekening van de maximale CROW-parkeernorm wordt uitgegaan. Nog afgezien van de omstandigheid dat in de parkeerregeling van het paraplubestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om van de minimale CROW-parkeernorm uit te gaan, in welk geval geen tekort ontstaat, ziet de voorzieningenrechter in het enkele mogelijke tekort van één parkeerplaats geen aanleiding om aan te nemen dat de vier parkeerplaatsen die voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] worden gerealiseerd voor hun huurders niet bruikbaar zouden zijn. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat [belanghebbende] in een nader stuk van 28 juli 2020 heeft gesteld dat zij de vier parkeerplaatsen zal realiseren ten behoeve van de huurders van het perceel van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B]. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, zo nodig, op praktische wijze te regelen is dat die parkeerplaatsen niet door anderen dan de huurders van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] worden gebruikt. Verder ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er op het parkeerterrein onvoldoende manoeuvreerruimte beschikbaar zal zijn voor het parkeren. Voor zover [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] betogen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is vanwege een privaatrechtelijke belemmering, stelt de voorzieningenrechter vast dat [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] vinden dat zij recht hebben op vier afzonderlijke toegangswegen naar de parkeerplaatsen, terwijl [belanghebbende] stelt dat door de aanleg van één toegangsweg al wordt voldaan aan de erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat, nu partijen van mening verschillen over de uitleg van de erfdienstbaarheid, geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

Verder verwacht de voorzieningenrechter niet dat de geluidhinder, zoals door [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] omschreven, zodanig zal zijn dat als gevolg daarvan het woon- en leefklimaat van omwonenden onaanvaardbaar wordt aangetast. Hierbij is van belang dat het om incidentele geluiden gaat.

Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten de doelgroep senioren niet mogelijk is, nu dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd.

Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben aangevoerd geen aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

5.    [verzoeker sub 1] voert aan dat het plan in strijd is met de mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum 2013". Hij voert ook aan dat het plan zijn woon- en leefklimaat aantast, omdat het voorziene appartementencomplex te hoog wordt. [verzoeker sub 1] stelt verder dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid, dat is neergelegd in de "Gids ruimtelijke kwaliteit".

5.1.    De voorzieningenrechter merkt wat betreft de verwijzing van [verzoeker sub 1] naar het bestemmingsplan "Centrum 2013" op dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan immers op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het appartementencomplex op grond van het plan een maximale bouwhoogte van 14 m kan krijgen. Niet valt uit te sluiten dat dit enige nadelige gevolgen heeft voor het uitzicht en de privacy van [verzoeker sub 1]. De voorzieningenrechter is voorshands evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in dit opzicht geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1], gezien de afstand van ongeveer 35 m tussen de woning van [verzoeker sub 1] en het bouwvlak waar het appartementencomplex is voorzien en gezien ook de ligging in een centrum-stedelijke omgeving waaraan een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent is. Bovendien bestaat in de ruimtelijke ordening geen recht op een onaangetast uitzicht.

Verder bevat de door [verzoeker sub 1] genoemde "Gids ruimtelijke kwaliteit" welstandseisen. Welstandseisen zijn in beginsel niet ruimtelijk relevant. Dat is in dit geval niet anders. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat, zoals ter zitting is gebleken, het plangebied niet is gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker sub 1] naar voren heeft gebracht geen aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen.

Conclusie

6.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding beide verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

w.g. Michiels
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020