Uitspraak 201906245/1/R4


Volledige tekst

201906245/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft het college zijn beslissing om op 24 november 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 182,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 25 april 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili en M. van Elk, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 24 november 2018 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer in de Morgensterstraat in Zaandam. Het is niet in geschil dat [appellante] de doos daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te zetten.

2.    [appellante] betoogt dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komen. Volgens haar was het verwijderen van slechts één doos niet zodanig spoedeisend dat het college spoedeisende bestuursdwang, als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kon toepassen. Verder voert zij aan dat de bij haar in rekening gebrachte kosten ter hoogte van € 182,00 niet in verhouding staan tot het geschonden belang. Hierbij benadrukt zij dat zij slechts één lege kartonnen doos naast de container en het daarnaast al aanwezige huisvuil heeft gezet en dat het andere huisvuil op de foto's bij het besluit van 28 november 2018 niet van haar afkomstig is. Volgens haar kan het college haar niet verantwoordelijk houden voor dit andere huisvuil.

Ter zitting heeft zij verder betoogd dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang onredelijk is, omdat ook strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen het verkeerd aanbieden van huisvuil.

2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt:

"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 5:31 luidt:

"1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. […]

2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."

2.2.    Anders dan [appellante] veronderstelt, houdt het college haar niet verantwoordelijk voor al het naast de container aangetroffen huisvuil, maar slechts voor de lege kartonnen doos met daarop haar naam en adres, zoals te zien op de foto's bij het besluit van 28 november 2018. Hoewel in de besluiten van 28 november 2018 en 25 april 2019 de aangetroffen doos wordt aangeduid als 'het afval', waarmee ten onrechte de indruk wordt gewekt dat daarmee al het aangetroffen afval wordt bedoeld, is in het besluit van 25 april 2019 ook toegelicht dat al het onjuist aangeboden afval wordt onderzocht en dat, voor zover in het andere afval adresgegevens van anderen zijn aangetroffen, ook diegenen een kostenbeschikking hebben ontvangen. Hieruit blijkt dat het college [appellante] niet verantwoordelijk houdt voor het andere aangetroffen afval, maar slechts voor de ene doos met daarop haar naam en adres.

Het is niet in geschil dat [appellante] deze doos verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te zetten. Het college was bevoegd om hiertegen handhavend op te treden door het opleggen van een bestuursrechtelijke sanctie. Onverminderd die mogelijkheden van het strafrecht om op te treden tegen het verkeerd aanbieden van huisvuil, staat geen wettelijke of verdragsrechtelijke beperking eraan in de weg dat het college gebruikmaakt van deze hem toekomende bestuursrechtelijke bevoegdheid.

In het besluit van 28 november 2018 staat dat spoedeisende bestuursdwang is toegepast vanwege de overlast, de vuilaantrekkende werking en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. In het besluit op bezwaar heeft het college toegelicht dat het plaatsen van afval naast de container een vuilaantrekkende werking heeft doordat anderen ook sneller hun afval erbij zullen plaatsen, dat het afval zich over de straat kan verspreiden, de vrije doorgang kan belemmeren en tot overlast leidt. Om deze redenen en in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente achtte het college het nodig om het afval onmiddellijk te verwijderen. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college zich met deze toelichting in redelijkheid op het standpunt stellen dat verkeerd aangeboden huisvuil onmiddellijk moet worden verwijderd, ook als het om slechts één doos gaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2114 over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het verwijderen van één verkeerd aangeboden doos).

De kosten die het college heeft moeten maken voor het verwijderen van de doos, behoren in beginsel voor rekening van [appellante] te komen. De omstandigheid dat er naast de container nog ander huisvuil aanwezig was dat niet van haar afkomstig was, maakt daarvoor geen verschil. In het besluit van 25 april 2019 heeft het college toegelicht dat het de kosten van het verwijderen van verkeerd aangeboden afval dat is te herleiden tot de overtreder, altijd verhaalt op de overtreder, ook als het maar om een klein voorwerp gaat. In het besluit van 28 november 2018 heeft het college een overzicht gegeven van de gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos. Uit dit overzicht volgt dat onder meer kosten voor het voertuig, het toezicht en de administratieve afhandeling zijn gemaakt. [appellante] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat het college deze kosten niet heeft gemaakt.

Gelet op het voorgaande geeft wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ter hoogte van € 182,00 voor haar rekening komen.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

687.