Uitspraak 202000344/1/R4


Volledige tekst

202000344/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 heeft het college zijn beslissing om op 30 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 27 november 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 30 oktober 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Walravenstraat 35 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een los adreslabel met daarop haar naam en adres is aangetroffen.

2.    [appellante] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij altijd vuilniszakken met het KOMO-keurmerk gebruikt en geen zakken waar je doorheen kunt kijken zoals de aangetroffen huisvuilzak. Daarnaast stelt zij dat het afval in de aangetroffen huisvuilzak niet van haar is, omdat er verpakkingen in zitten van producten die zij niet gebruikt. Volgens haar is op de foto bij het controlerapport bij het besluit van 12 november 2019 door de zak heen te zien dat er blikjes Heineken en een verpakking van babyvoeding in zitten.

[appellante] stelt dat zij op de ochtend waarop de huisvuilzak is aangetroffen een kartonnen doos heeft weggegooid en zij vermoedt dat het aangetroffen adreslabel uit die doos op straat is gevallen. Verder wijst zij erop dat er regelmatig zwervers de bovengrondse containers doorzoeken. Daarbij heeft zij twee foto's overgelegd waarop te zien is dat er naast de ondergrondse container een bovengrondse container staat. Volgens haar kan niet handhavend worden opgetreden in het geval van een bovengrondse container, omdat derden bij het daarin weggegooide huisvuil kunnen.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Het college mag in beginsel uitgaan van de juistheid van het door de toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte controlerapport, waaruit blijkt dat het adreslabel in de huisvuilzak is aangetroffen. Het vermoeden van [appellante] dat het adreslabel op de grond is gevallen uit een door haar weggegooide kartonnen doos en niet afkomstig zou zijn uit de aangetroffen huisvuilzak, is onvoldoende om aan de juistheid van het controlerapport te twijfelen.

Door het daarin aangetroffen adreslabel is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Met haar stellingen dat zij altijd een ander type vuilniszakken gebruikt en dat zij de producten in de aangetroffen huisvuilzak niet gebruikt, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stellingen niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel [appellante] stelt dat zij op de foto van de huisvuilzak, in de inhoud daarvan een blikje Heineken en een verpakking van babyvoeding herkent, heeft de Afdeling ter zitting niet kunnen vaststellen dat het groene blikje en de rechthoekige doos, die op de foto in de zak te zien zijn, een blikje Heineken en een verpakking van babyvoeding zijn.

Met de door haar gestelde omstandigheden dat er regelmatig zwervers de bovengrondse containers doorzoeken en dat derden huisvuil uit die containers kunnen halen, heeft [appellante] ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet de overtreder is, omdat zij niet concreet heeft betoogd en aannemelijk heeft gemaakt dat dat met de aangetroffen huisvuilzak of met het aangetroffen adreslabel is gebeurd. De enkele omstandigheid dat bij bovengrondse containers derden bij het daarin weggegooide afval kunnen, betekent niet dat het college om die reden niet handhavend zou kunnen optreden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het op dezelfde wijze handhavend optreedt tegen alle verkeerd aangeboden huisvuil, ongeacht of het naast een ondergrondse of bovengrondse container is aangetroffen.

Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

687.