Uitspraak 202001980/1/R4


Volledige tekst

202001980/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2019 heeft het college zijn beslissing om op 22 november 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 5 februari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door M. Eser, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grote platgemaakte doos die op 22 november 2019 is aangetroffen naast een papierbak ter hoogte van de Kamperfoeliestraat 57 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de doos in de papierbak heeft gedaan. Volgens haar blijkt dat uit het feit dat de doos was opgevouwen. Zij gaat ervan uit dat iemand anders de doos vervolgens uit de papierbak heeft gehaald en ernaast heeft gezet. Volgens haar stelt het college ten onrechte dat het niet mogelijk zou zijn om de doos uit de papierbak te halen als hij op juiste wijze was aangeboden. Ter onderbouwing hiervan heeft zij in beroep twee foto's overgelegd van een hand die een platgemaakt doosje uit de open klep van de papierbak pakt.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    De stelling van [appellante] dat zij de doos in de papierbak heeft gedaan en dat iemand anders hem er weer uit moet hebben gehaald, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat zij niet de overtreder is. De omstandigheid dat de doos was opgevouwen, maakt nog niet aannemelijk dat zij de doos daadwerkelijk volledig in de papierbak heeft gedaan. Hoewel [appellante] met de foto's aannemelijk heeft gemaakt dat het in bepaalde gevallen mogelijk is om oud papier, dat op juiste wijze volledig in de papierbak is gedaan, weer uit de papierbak te halen, heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat iemand dat in dit geval heeft gedaan met de aangetroffen doos.

Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

687.