Uitspraak 201906496/1/A3


Volledige tekst

201906496/1/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Vereniging van Eigenaren Sint Martinushof, gevestigd te Utrecht, (hierna: de VvE),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2019 in zaak nr. 19/521 in het geding tussen:

de VvE

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2017 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een exploitatievergunning verleend voor exploitatie van een hotel aan de [locatie 1] te Utrecht.

Bij besluit van 10 december 2018 heeft de burgemeester het daartegen door de VvE gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder toevoeging van het huisnummer [locatie 2] aan het adres op de vergunning.

Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de VvE  ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de VvE hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De VvE heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2020, waar de VvE, vertegenwoordigd door mr. D.D. Pietersz, advocaat te Utrecht, [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door N. Verkerk, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [belanghebbende], eigenaar van het perceel, een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie, in afwijking van het bestemmingsplan, van een kleinschalig hotel op het perceel [locatie 1]/[locatie 2]. Het college heeft de daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard. Bij uitspraken van 17 juli 2019 in zaken nrs. 18/1212, 18/1207, 18/1483 en 18/1485 heeft de rechtbank de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden in zaken nrs. 201906499/1/R4 en 201906503/1/R4 heeft de Afdeling twee van de drie daartegen ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard.

Bij het besluit van 13 november 2017 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een exploitatievergunning verleend voor exploitatie van een hotel aan de [locatie 1]. Het gaat om een hotel met zes kamers, gelegen op de eerste en tweede verdieping van het betrokken pand. Bij het besluit van 10 december 2018 heeft de burgemeester de verlening van de vergunning gehandhaafd, onder toevoeging van het eerder abusievelijk weggelaten huisnummer [locatie 2] aan het adres op de vergunning.

2.    De VvE is het niet eens met de ongegrondverklaring van haar beroep tegen het besluit van 10 december 2018. Zij betoogt dat de rechtbank de vergunningverlening ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 9, eerste lid, onder d, en tweede lid, van de Horecaverordening Utrecht 2015 (hierna: de Horecaverordening). De rechtbank had volgens haar moeten beoordelen of het woon- en leefklimaat, de openbare orde en de veiligheid in de omgeving van het hotel door de aanwezigheid ervan op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed. Hierbij wijst zij op het rapport Samenvatting Monitoring Hotelmarkt Gemeente Utrecht van 15 juni 2017 van het bureau Horwath HTL (hierna: het rapport), waaruit volgens haar blijkt dat de hotelmarkt in Utrecht in de toekomst verzadigd zal raken. Verder heeft de rechtbank volgens haar miskend dat de burgemeester niet overeenkomstig het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (hierna: het Ontwikkelingskader) rekening heeft gehouden met het karakter van de straat en van de wijk waar het horecabedrijf is gelegen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf en de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of andere horeca bedrijven. Voorts heeft de rechtbank volgens haar miskend dat uitbreiding van horeca ook volgens de Beleidsnota Hotels Utrecht 2010-2020 (hierna: de Beleidsnota) tot overlast zal leiden en dat eventuele handhaving dit niet kan voorkomen, ook al omdat de exploitant zich niets aantrekt van de regelgeving en de gemeente niet handhavend optreedt. Hierbij wijst zij op een aantal recente voorbeelden van gemelde overlast, waartegen de gemeente niet heeft opgetreden.

2.1.    Artikel 9, eerste lid, van de Horecaverordening luidt: "De burgemeester weigert de exploitatievergunning:

[…]

d. indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;

[…]"

Het tweede lid luidt: "Bij toepassing van het bepaalde onder lid 1 sub d. houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of in andere horecabedrijven[.]"

2.2.    De Afdeling stelt vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak, anders dan de VvE aanvoert, de vergunningverlening heeft getoetst aan artikel 9, eerste lid, onder d, in samenhang gelezen met het tweede lid, van de Horecaverordening. Hierbij heeft de rechtbank de openbare orde en de openbare veiligheid buiten beschouwing gelaten, omdat de VvE daarover niets heeft aangevoerd. De VvE heeft zich beroepen op een aantasting van het woon- en leefklimaat door de exploitatie van het hotel. De rechtbank heeft bij haar toetsing terecht vooropgesteld dat de burgemeester bij de beoordeling of het woon- en leefklimaat op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed beoordelingsruimte toekomt en dat de rechterlijke toetsing daarom een terughoudend karakter heeft. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich in de motivering van het besluit van 10 december 2018 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de omvang van het hotel en de afstand van het hotel tot de percelen van de omwonenden, de te verwachten overlast niet zal leiden tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft hierbij terecht de door de burgemeester ingenomen standpunten onderschreven dat de vestiging van het hotel slechts leidt tot een geringe toename van het aantal kamers ten opzichte van de op grond van het bestemmingsplan al toegestane uitoefening van een Bed & Breakfast en dat het hotel wordt gevestigd in een centrum-stedelijke omgeving, waarvoor in het algemeen geldt dat een bepaalde druk voor de omgeving daaraan inherent is. Dat de hotelmarkt in Utrecht in de toekomst mogelijk verzadigd zal raken, doet hieraan niet af. De VvE heeft niet onderbouwd waarom verzadiging van de hotelmarkt tot toename van overlast door het hier aan de orde zijnde hotel zal leiden. De passages uit het rapport waarnaar de VvE verwijst, kunnen haar verder niet baten, omdat het rapport, zoals de burgemeester ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, de opvattingen van een externe adviseur van de gemeente weergeeft en niet heeft geleid tot gemeentelijk beleid ter bevriezing of vermindering van het aantal kleinschalige hotels. Voorts heeft de rechtbank terecht het standpunt van de burgemeester onderschreven dat de vrees van de VvE dat [vergunninghouder] zich niet aan de regels zal houden onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het hotel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij heeft de rechtbank terecht met de burgemeester op de mogelijkheid van handhaving gewezen. Dat in de Beleidsnota staat dat het een misverstand is om te veronderstellen dat toezicht en handhaving een wondermiddel is waarmee alle klachten en meldingen kunnen worden voorkomen, betekent niet dat de vrees van de VvE tot weigering van de vergunning had moeten leiden. Van strijd met het Ontwikkelingskader is geen sprake, omdat dit niet op hotels, maar op overige horeca van toepassing is. Dat zich na het besluit van 10 december 2018 incidenten hebben voorgedaan, kan niet bij de toetsing van dat besluit worden betrokken, omdat die toetsing plaatsvindt naar de feiten ten tijde van dat besluit.

Het betoog faalt.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Loo

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

620.