Uitspraak 201908658/1/R1


Volledige tekst

201908658/1/R1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Haarlem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2019 is het plaatsingsplan vastgesteld waarop locaties in de wijk Ter Kleefkwartier zijn aangewezen voor afvalcontainers.

Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het plaatsingsplan is ter hoogte van de Jan de Braystraat 10, vlakbij [appellant]’s woning aan [locatie], een locatie aangewezen voor een bovengrondse container voor groente-, fruit- en tuinafval (hierna: gft-afval). Deze container is al geplaatst. [appellant] vreest voor geuroverlast en overlast van vliegen vanwege die gft-afvalcontainer. Naast deze container staat een ondergrondse container voor restafval (hierna: orac) die geplaatst is op basis van een eerder besluit.

Conclusie

2.    De Afdeling is van oordeel dat het college het bestreden besluit op één punt niet deugdelijk heeft gemotiveerd (de verhouding tussen de gekozen locatie en mogelijke alternatieven). De overige beroepsgronden slagen niet. De Afdeling zal hierna motiveren hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Daarna zal zij een opdracht aan het college geven om het geconstateerde gebrek te herstellen.

Had het college een andere locatie voor de container moeten kiezen?

3.    [appellant] betoogt dat het college een andere locatie voor de container had moeten kiezen. Volgens hem ondervindt hij ernstige geuroverlast en overlast van vliegen van de container, omdat de container bijna de hele dag in de volle zon staat. Daardoor kan hij op warme dagen niet in zijn tuin zitten. Hij begrijpt niet waarom het college de container niet wil verplaatsen, omdat op andere locaties in de wijk containers voor gft-afval op vergelijkbare afstanden van bebouwing wel zijn verplaatst vanwege overlast. [appellant] heeft op twee locaties gewezen die volgens hem geschikter zijn voor de container. Op deze locaties zal de container niet leiden tot overlast voor omwonenden en is er voldoende ruimte voor de container.

3.1.    Volgens het college leidt de container niet tot ernstige geuroverlast voor [appellant]. De container staat op een afstand van ongeveer 3 m van de schuur van [appellant] en wordt belucht door kleine gaatjes in de container. Bovendien wordt een container snel schoongemaakt door Spaarnelanden, het afvalinzamelingsbedrijf in Haarlem als er een melding wordt gedaan over overlast als gevolg van een container. De twee alternatieve locaties die [appellant] heeft voorgesteld, zijn volgens het college niet of minder geschikt. Bij het eerste alternatief is de stoep smaller en bij het tweede alternatief is er onvoldoende ruimte voor de containers. Ook zou op deze locaties de container verder weg van de straat staan, terwijl het voor de goede arbeidsomstandigheden van vuilnisophalers van belang is dat zij zo min mogelijk hoeven te lopen met zware afvalcontainers. Verder zou een aantal bewoners voor wie de container is bedoeld een aantal meters verder moeten lopen naar de container als deze op één van de twee alternatieve locaties wordt geplaatst. Het college heeft toegelicht dat uit onderzoek volgt dat afvalcontainers minder worden gebruikt als bewoners zelfs maar één of een paar meters verder naar een afvalcontainer moeten lopen.

3.2.    Aan het college komt beleidsruimte toe bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van afvalcontainers. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de locatie ter hoogte van Jan de Braystraat 10 heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt de Afdeling allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een container. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zó veel geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Om dat te kunnen beoordelen kijkt de Afdeling naar het onderzoek naar de feiten dat het college heeft gedaan en de motivering voor de keuze die het heeft gegeven.

3.3.    Het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de locatie bij Jan de Braystraat 10 geschikt is voor plaatsing van de container. Op de zitting heeft het college verklaard dat niet uitgesloten is dat de container tot overlast voor [appellant] leidt. Dat een afvalcontainer op een locatie tot enige overlast leidt, betekent nog niet dat een locatie ongeschikt is voor plaatsing van een afvalcontainer. Het moet dan wel gaan om aanvaardbare overlast. Het college heeft niet deugdelijk onderbouwd dat de overlast voor [appellant] als gevolg van de container aanvaardbaar is. De container wordt weliswaar belucht en staat op een afstand van ongeveer 3 m van de schuur van [appellant], maar het college heeft niet betwist dat op andere locaties in de wijk containers voor gft-afval zijn verplaatst vanwege overlast ook al stonden deze op vergelijkbare afstanden van bebouwing.

Nog sterker geldt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de alternatieve locaties die [appellant] heeft voorgesteld minder geschikt zijn. Een container zou op de alternatieve locaties niet of nauwelijks leiden tot overlast voor omwonenden, omdat op die locaties de container niet dichtbij woningen staat, maar bij een parkeerterrein. [appellant] heeft aannemelijk gemaakt dat in ieder geval op één van de alternatieve locaties voldoende ruimte is voor de container. Uit foto’s die hij heeft overgelegd blijkt dat als de container op die locatie wordt geplaatst, de breedte van de stoep ongeveer 1,9 m is, terwijl de breedte van de stoep bij de orac, de locatie die het college nu heeft gekozen, ongeveer 1,7 m is. De Afdeling acht niet uitgesloten dat de andere bezwaren van het college tegen de alternatieve locaties legitiem zijn, maar [appellant] heeft deze bezwaren op de zitting gemotiveerd bestreden. Hij heeft naar voren gebracht dat één van de alternatieve locaties een verzamellocatie is voor de privé-containers voor gft-afval van omwonenden, zodat de vuilnisophalers op die locatie juist niet verder hoeven te lopen voor het legen van de container. Verder heeft hij naar voren gebracht dat de container in de praktijk alleen wordt gebruikt door bewoners van twee appartementen in de Jan de Braystraat. Deze bewoners hoeven juist minder ver te lopen naar de container als deze op één van de alternatieve locaties wordt geplaatst. Het college heeft deze stellingen niet weerlegd.

Het betoog slaagt.

Had [appellant] moeten worden uitgenodigd voor de inloopbijeenkomst over het ontwerpplaatsingsplan?

4.    [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet is uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst over het ontwerpplaatsingsplan, terwijl andere omwonenden wel zijn uitgenodigd voor deze inloopbijeenkomst. Daardoor heeft hij niet zijn bezwaren naar voren kunnen brengen op deze bijeenkomst.

4.1.    De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een inloopbijeenkomst voor omwonenden te organiseren over een ontwerpplaatsingsplan. Het college heeft in dit geval gekozen om toch een inloopbijeenkomst te organiseren en daarvoor omwonenden uit te nodigen. Omdat het college wel zo’n bijeenkomst heeft georganiseerd, had het daarvoor ook [appellant] moeten uitnodigen. Maar het college heeft het gebrek om dat te doen hersteld, want het heeft [appellant] in de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord op de hoorzitting van de bezwaarschriftencomissie.

Het betoog slaagt niet.

Plaatsing container voordat besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan werd genomen

5.    [appellant] betoogt dat de container ten onrechte illegaal is geplaatst in december 2018 voordat het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan ruim een half jaar later werd genomen.

5.1.    De Afdeling overweegt dat de vraag of de container illegaal is geplaatst niet van belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Een illegale situatie mag namelijk worden gelegaliseerd door een besluit. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk behandelen.

Is het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan bevoegd genomen?

6.    [appellant] betoogt dat het het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan onbevoegd is genomen. Dit besluit is in mandaat genomen door het afdelingshoofd Vergunningen, Toezicht en Handhaving, maar deze was op grond van het destijds geldende Mandateringsbesluit gemeente Haarlem niet bevoegd het besluit te nemen namens het college.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan inderdaad onbevoegd is genomen, omdat het afdelingshoofd Vergunningen, Toezicht en Handhaving op grond van het destijds geldende Mandateringsbesluit niet bevoegd was dit besluit in mandaat te nemen. Maar het college heeft dit gebrek in bezwaar hersteld. Het college heeft zelf het besluit op bezwaar genomen op 8 oktober 2019. Die beslissing is kennelijk op papier gezet en ondertekend door R. Braeken, teamcoördinator bij de afdeling Juridische Zaken. Dat is dus alleen een ondertekeningsmandaat (artikel 10:11 van de Algemene wet bestuursrecht) en geen mandaat om een besluit te nemen namens een bestuursorgaan. Uit een besluit van 1 juni 2016 dat het college heeft overgelegd blijkt dat het hoofd van de afdeling Juridische Zaken hem ondermandaat heeft verleend om besluiten op bezwaar te ondertekenen. Dit afdelingshoofd is op zijn beurt op grond van artikel 4, tweede lid, van het Mandateringsbesluit bevoegd om stukken van het college in mandaat te ondertekenen indien het ontwerp van het uitgaande stuk was gevoegd bij het advies aan het bestuursorgaan en het bestuursorgaan overeenkomstig dat advies en dat ontwerp heeft besloten. Aan die voorwaarden is voldaan. Het afdelingshoofd was op grond van artikel 2, zesde lid, van het Mandateringsbesluit ook bevoegd om ondermandaat te verlenen aan Braeken. Alles bij elkaar genomen klopt het dus dat Braeken het besluit op bezwaar heeft ondertekend.

Het betoog slaagt niet.

Opdracht

7.    Vanwege het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding het college met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht op te dragen binnen een termijn van zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het gaat om het gebrek dat hierboven onder 3.3 is besproken. Het college moet dat doen door óf alsnog deugdelijk te motiveren dat de gekozen locatie geschikt is voor plaatsing van de container en dat de alternatieve locaties die [appellant] heeft voorgesteld minder geschikt zijn óf het plaatsingsplan op dit punt te wijzigen. Artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd besluit niet te worden toegepast. Bij eventuele wijziging van het plaatsingsplan moet het college natuurlijk wel acht slaan op de belangen van anderen dan [appellant]. Als dat niet mogelijk is binnen de gestelde hersteltermijn, moet het college de Afdeling binnen de termijn en gemotiveerd verzoeken om verlenging van die termijn.

8.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het door [appellant] betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van wat daarin is overwogen het geconstateerde gebrek in het besluit van 8 oktober 2019 te herstellen, en

2. de Afdeling en [appellant] de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

703.