Uitspraak 201903854/1/R4


Volledige tekst

201903854/1/R4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te Hattem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2019 in zaak nr. 18/3255 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Hattem.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2018 heeft het college aan Waag Projectontwikkeling B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 3 woningen op het perceel de Waag 6, 6a en 6b in Hattem.

Bij uitspraak van 9 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Waag Projectontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 1 mei 2018 heeft het college aan Waag Projectontwikkeling B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 3 woningen (hierna: het project) op het perceel aan de Waag 6, 6a en 6b in Hattem. [appellant] en anderen wonen in de nabijheid van het perceel. Zij vrezen dat realisering van het bouwplan hun woon-en leefomgeving zal aantasten.

Onzorgvuldigheid besluitvorming

2.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat het besluit van 1 mei 2018 niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat de gemeenteraad tijdens de vergadering van 18 september 2017 onjuist dan wel onvolledig is geïnformeerd over het feit dat er bij omwonenden bezwaren tegen het project bestonden. Volgens [appellant] en anderen heeft de verantwoordelijk wethouder de brief waarin zij hun bezwaren kenbaar hebben gemaakt, niet aan de stukken toegevoegd. Daardoor leefde bij de raadsleden de indruk dat er vanuit de buurt geen bezwaren zouden zijn tegen het project, aldus [appellant] en anderen.

2.1.    In de vergadering van 18 september 2017 heeft de raad een ontwerpverklaring van geen bedenkingen vastgesteld. Tijdens de vergadering hebben [appellant] en anderen hun standpunten over het project naar voren gebracht, zodat toen al voor de raad duidelijk was dat er bezwaren bij omwonenden bestonden. Ook als juist zou zijn dat de wethouder de raad voorafgaand aan of tijdens die vergadering onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd, betekent dat niet dat het besluit van 1 mei 2018 uiteindelijk onzorgvuldig tot stand is gekomen. [appellant] en anderen hebben een schriftelijke zienswijze tegen de ontwerpverklaring ingediend en de raad heeft bij de vaststelling van de verklaring van geen bedenkingen (hierna: de vvgb) die zienswijze betrokken. Daarnaast is niet in geschil dat [appellant] en anderen voorafgaand aan de vaststelling van de vvgb zijn uitgenodigd om de vergaderingen van de raad van 9 april 2018 en 23 april 2018 bij te wonen en gebruik te maken van hun spreekrecht. Gelet hierop hebben [appellant] en anderen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voldoende gelegenheid gehad om hun standpunten over het project naar voren te brengen en was de raad voorafgaand aan de vaststelling van de vvgb op de hoogte van het feit dat bij omwonenden bezwaren tegen het project bestonden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 1 mei 2018 niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft dat oordeel ook deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Redelijke eisen van welstand

3.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zij verwijzen daartoe naar een advies (hierna: het contra-advies) van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Assen (hierna: CRK Assen) van 20 juni 2019, waarin wordt geconcludeerd dat het project qua parcellering, detaillering en massa en vorm niet aansluit bij de bebouwde omgeving. Zij stellen dat het college, gelet op het contra-advies, de welstandsadviezen van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit Gelders Genootschap (hierna: CRK Gelders Genootschap) van 10 april en 12 juni 2017 niet in redelijkheid aan het besluit van 1 mei 2018 ten grondslag heeft kunnen leggen.

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het door [appellant] en anderen overgelegde contra-advies geen grond biedt voor het oordeel dat het de welstandsadviezen niet aan het besluit tot vergunningverlening ten grondslag heeft kunnen leggen. Het college verwijst daartoe naar de reactie van het CRK Gelders Genootschap van 30 juli 2019 op het contra-advies. In die reactie wordt geconcludeerd dat het contra-advies ten onrechte enkel is gebaseerd op het eerste deel van de welstandsnota, namelijk hoofdstuk 3 en de criteria voor bouwsteen W9 met niveau 2, en niet op de criteria die zijn genoemd in hoofdstuk 4, Deelgebied 5 "Historische stadsrand en linten". Voorts wordt opgemerkt dat in het contra-advies niet genoemd is dat het hier om een soepele toetsing op hoofdlijnen gaat en dat in het contra-advies een keuze uit de tekst van de welstandsnota is gemaakt en daarvan uitgaande een negatief advies is gegeven. In de reactie worden verder de criteria uit hoofdstuk 4, Deelgebied 5, besproken en wordt geconcludeerd dat gelet op deze criteria de aanvraag voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3.2.    Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;"

3.3.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

3.4.    De aanvraag is getoetst aan de Welstandsnota 2005 van de gemeente Hattem waarin uitgangspunten en criteria zijn geformuleerd voor de welstandsbeoordeling. Gelet op hoofdstuk 4 van deze nota bevindt het perceel zich in deelgebied 5 "Historische stadsrand en linten", waarop welstandsniveau 2 van toepassing is. Eveneens worden in dit hoofdstuk de beoordelingscriteria genoemd die op dit deelgebied van toepassing zijn. Voorts volgt uit de Welstandsnota 2005 dat bouwplannen voor gebieden met welstandsniveau 2 alleen op hoofdlijnen worden getoetst en dat detailleringen alleen in uitzonderlijke en te motiveren gevallen in de beoordeling worden meegenomen.

Aan het besluit van 1 mei 2018 heeft het college de welstandsadviezen van het CRK Gelders Genootschap van 10 april en 12 juni 2017 ten grondslag gelegd. In die adviezen wordt geconcludeerd dat de aanvraag aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het college heeft, onder verwijzing naar de reactie van het CRK Gelders Genootschap van 30 juli 2019, overtuigend toegelicht dat de welstandsadviezen zijn gebaseerd op de ingevolge de Welstandsnota 2005 op het perceel van toepassing zijnde beoordelingscriteria en dat het project aan die criteria voldoet. Het door [appellant] en anderen overlegde contra-advies leidt niet tot een ander oordeel, aangezien dat, zoals in het advies van 30 juli 2019 uiteen is gezet, niet (volledig) op deze criteria is gebaseerd. Anders dan [appellant] en anderen hebben aangevoerd, stond er geen rechtsregel aan in de weg het CRK Gelders Genootschap te vragen om te bezien of de argumenten tegen de eerder gegeven adviezen aanleiding gaven die adviezen te herzien (vergelijk de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1463). De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het project voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

457-947.