Uitspraak 201906049/1/R1


Volledige tekst

201906049/1/R1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Schoneveld Rekreatie B.V. h.o.d.n. Droompark Schoneveld, gevestigd te Beekbergen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juni 2019 in zaak nr. 18/7886 in het geding tussen:

Droompark Schoneveld

en

het college van burgemeester en wethouders van Sluis.

Procesverloop

Bij besluiten van 17 oktober 2017 heeft het college de aanvragen van Droompark Schoneveld om een omgevingsvergunning voor het realiseren van onderscheidenlijk 23 recreatieve nachtverblijven (hierna: chalets) type ‘Cube L’ en 35 chalets type ‘Cube Maximaal’ op het park Droompark Schoneveld te Breskens, buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college de door Droompark Schoneveld daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 17 oktober 2017 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 24 juni 2019 heeft de rechtbank het door Droompark Schoneveld daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Droompark Schoneveld hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2020, waar Droompark Schoneveld, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Droompark Schoneveld is eigenaar en exploitant van het verblijfsrecreatieterrein Droompark Schoneveld gelegen aan Schoneveld 1 te Breskens (hierna: het park). Het park is onderdeel van een groot aantal parken dat landelijk opereert onder de naam Droomparken.

2.    Droompark Schoneveld heeft op 7 juli 2017 aanvragen om omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) voor het bouwen van 21 chalets type ‘Cube L’ en 21 chalets type ‘Cube Maximaal’. Bij brief van 17 augustus 2017 heeft Droompark Schoneveld de aanvragen gewijzigd door een omgevingsvergunning aan te vragen voor 23 chalets type ‘Cube L’ en 35 chalets type ‘Cube Maximaal’. Bij brief van 24 augustus 2017 heeft het college aan Droompark Schoneveld medegedeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvragen. Het college heeft vervolgens opgesomd welke gegevens nog moeten worden aangeleverd en heeft Droompark Schoneveld daarvoor vier weken de tijd gegeven. Bij brief van 24 augustus 2017 heeft Droompark Schoneveld haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingetrokken. Bij brief van 25 september 2017 heeft Droompark Schoneveld aanvullende gegevens ingediend.

Het college heeft bij besluit van 17 oktober 2017 de aanvragen buiten behandeling gelaten, omdat Droompark Schoneveld een aantal gegevens niet heeft verstrekt. De rechtbank heeft overwogen dat het college de aanvragen vanwege het niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens en bescheiden buiten behandeling heeft kunnen laten en heeft het beroep van Droompark Schoneveld ongegrond verklaard.

Hoger beroepsgronden

3.    Droompark Schoneveld betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet heeft kunnen besluiten de aanvragen buiten behandeling te laten wegens het ontbreken van gegevens over de chalets. Droompark Schoneveld stelt in dit verband dat het college niet bevoegd was om de aanvragen buiten behandeling te laten, omdat de uiteindelijk nog ontbrekende gegevens niet noodzakelijk waren voor het voorbereiden van een besluit op de aanvragen. Droompark Schoneveld wijst er daarbij op dat het college gegevens die zien op de activiteit ‘bouwen’, zoals vermeld in hoofdstuk 2 van de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor) heeft opgevraagd, terwijl de aanvraag die ziet op bouwen was ingetrokken. Volgens Droompark Schoneveld heeft het college dan ook ten onrechte om aanvullende gegevens over de chalets gevraagd.

3.1.    Het college heeft Droompark Schoneveld bij brief van 24 augustus 2017 te kennen gegeven dat de verstrekte gegevens voor een beoordeling van de aanvraag onvoldoende zijn en heeft Droompark Schoneveld verzocht om binnen vier weken na verzending van die brief de in die brief opgesomde aanvullende gegevens in te dienen. De gevraagde gegevens zagen op de activiteit bouwen. Op dezelfde dag heeft Droompark Schoneveld de aanvraag voor de activiteit bouwen ingetrokken. Droompark Schoneveld heeft buiten de door het college gestelde termijn nadere stukken ingediend. Het college heeft de aanvraag vervolgens buiten behandeling gelaten. Volgens het college ontbraken bij de aanvragen gegevens en bescheiden welke samenhangen met planologische strijdigheden en een eventueel benodigde toetsing aan het bestemmingsplan en een tekening met de hoogtemaat op schaal 1:500 /1:1000.

3.2.    Artikel 4:2 van de Awb luidt:

"1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."

Artikel 4:5, eerste lid, luidt:

"Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 4:5, vierde lid, luidt:

"Een besluit om de aanvraag niet te behandelen word aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."

Artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. […]."

Artikel 4.4, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:

"Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriele regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft."

3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3335), is het aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.

Voor het oordeel dat het college zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over onvoldoende gegevens en bescheiden beschikte om op de aanvragen te besluiten, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde betoog van Droompark Schoneveld terecht geen grond gevonden. Het college kon van Droompark Schoneveld verlangen dat zij gegevens en bescheiden aanleverde die samenhangen met de planologische strijdigheden en een tekening met bepaalde hoogtematen zodat het college kon beoordelen of sprake is van een overschrijding van de toegestane bouwhoogte en of de chalets kunnen worden toegestaan met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Dat in de brief van 24 augustus 2017 staat dat deze gegevens worden gevraagd in verband met de activiteit ‘bouwen’ en dat Droompark Schoneveld op dezelfde datum haar aanvraag voor deze activiteit heeft ingetrokken, doet aan dit oordeel niet af. Deze brieven hebben elkaar kennelijk gekruist en het college kon zich op het standpunt stellen dat de gegevens die samenhangen met de planologische strijdigheden en een tekening met hoogtematen ook nodig zijn voor het beoordelen van de aanvragen die betrekking hebben op de activiteit ‘gebruiken’. Dat het college deze gegevens volgens Droompark Schoneveld niet kon opvragen op grond van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de Mor omdat dit hoofdstuk ziet op de activiteit ‘bouwen’, zo begrijpt de Afdeling het betoog van Droomparken Schoneveld, doet er niet aan af dat het college die gegevens ook kon opvragen op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 4.4, tweede lid, van het Bor.

Omdat Droompark Schoneveld de ontbrekende gegevens en bescheiden over de chalets niet tijdig heeft verstrekt en het college ook niet over deze gegevens beschikte, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Droompark Schoneveld niet alle gevraagde gegevens tijdig heeft aangeleverd. Het college heeft de aanvragen om die reden, gelet op het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling kunnen laten.

Het betoog faalt.

4.    Droompark Schoneveld betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit en het besluit op bezwaar onzorgvuldig zijn voorbereid en zijn genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij voert daartoe aan dat in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op haar bezwaar dat het onzorgvuldig is om gedurende besprekingen met ambtenaren over de aan te vullen gegevens de aanvraag zonder voorafgaande aankondiging buiten behandeling te laten. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat het college onder die omstandigheden de hersteltermijn had moeten verlengen en dat van haar niet kon worden verlangd dat zij daarom bij het college zou verzoeken.

4.1.    Het college heeft in de brief van 24 augustus 2017 aangegeven welke stukken nog ontbreken en Droompark Schoneveld heeft op 25 september 2017 nadere stukken verstrekt. Niet in geschil is dat Droompark Schoneveld de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Verder heeft op 21 en 25 september 2017 overleg tussen Droompark Schoneveld en het college plaatsgehad, onder meer over de gegevens die volgens het college ontbraken. Op 19 oktober 2017 stond een nieuw overleg gepland. Het college heeft echter bij besluiten van 17 oktober 2017 de aanvragen buiten behandeling gelaten.

De Afdeling acht gelet op de tekst in de brief van 24 augustus 2017, waarin staat dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als niet binnen vier weken na deze datum de ontbrekende gegevens worden verstrekt, het niet aannemelijk dat het voor Droompark Schoneveld onvoldoende duidelijk was wat de consequentie was indien deze gegevens niet binnen de gestelde termijn werden verstrekt. Het lag daarom ter vermijding van die consequentie op de weg van Droompark Schoneveld om de gevraagde gegevens tijdig en volledig aan te leveren dan wel om verlenging van de hersteltermijn te vragen. Droompark Schoneveld heeft dat niet gedaan en is op ambtelijk niveau een discussie aangegaan over de noodzaak van het aanleveren van de gevraagde gegevens. Van een aan het college toe te rekenen toezegging dat de hersteltermijn zou worden verlengd is niet gebleken en vast staat dat Droompark Schoneveld hier ook niet om heeft verzocht. Onder die omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat het college in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld of met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur door de aanvragen om omgevingsvergunning na het verstrijken van de hersteltermijn buiten behandeling te laten, mede gelet op het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 8 oktober 2018, waarin het besluit van 17 oktober 2017 is gehandhaafd, in strijd is genomen met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

414-928.