Uitspraak 201908870/1/V2


Volledige tekst

201908870/1/V2.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2019 in zaak nr. 17/11996 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 13 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, advocaat te Delft, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij gelet op de met de zienswijze overgelegde medische gegevens krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb 2000 had moeten beoordelen of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met medische behandeling. Hij betoogt dat de rechtbank daarmee in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld.

2.    Het betoogt slaagt. De staatssecretaris betoogt immers terecht dat de vreemdeling in zijn beroepsgronden, noch ter zitting heeft aangevoerd dat hij ten onrechte heeft geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Door dat te toetsen, is de rechtbank buiten de omvang van het geschil getreden.

2.1.    De grief slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. In hoger beroep is de staatssecretaris niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moet beslissen met inachtneming van wat de rechtbank daarover heeft overwogen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep gegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Prins


griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

307-920.