Uitspraak 202001555/1/R4


Volledige tekst

202001555/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 met kenmerk 3568844 heeft het college zijn beslissing om op 18 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 23 oktober 2019 met kenmerk 3568854 heeft het college zijn beslissing om op 18 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college het door [appellant] tegen deze twee besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door I. Keric en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen verzendenvelop, door het college aangeduid als 'doos', en een huisvuilzak die op 18 oktober 2019 tegelijkertijd zijn aangetroffen naast twee naastgelegen ondergrondse restafvalcontainers ter hoogte van de 2e Jerichostraat 2A in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de verzendenvelop en de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op de verzendsticker op de verzendenvelop staan en omdat in de huisvuilzak een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een pakbon waarop zijn naam en adres staan. Gelet op het daarop vermelde bedrijf en ordernummer, behoort de pakbon bij de bestelling die is verzonden in de aangetroffen verzendenvelop, te weten een poster op A4-formaat.

2.    [appellant] betwist dat hij het huisvuil naast de containers heeft gezet. Hij stelt dat niet is gebleken dat hij de overtreder is. Hij voert verder aan dat hij ten onrechte twee bestuursdwangbesluiten heeft gekregen op basis van dezelfde onderliggende stukken. Volgens hem is alleen al daarom één van deze twee besluiten ten onrechte genomen. Daarnaast voert hij aan dat in het besluit van 10 februari 2020 ten onrechte staat dat er in de huisvuilzak een adreslabel is aangetroffen, terwijl dat volgens hem nergens uit blijkt.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    De verzendenvelop is door de verzendsticker daarop tot [appellant] te herleiden en de huisvuilzak is door de daarin aangetroffen pakbon ook tot hem te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de verzendenvelop en de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Anders dan waar [appellant] van uitgaat, hoeft het college niet onomstotelijk te bewijzen dat hij de verzendenvelop en de huisvuilzak naast de containers heeft geplaatst.

In het besluit van 10 februari 2020 staat dat de grijze zak, naast restafval, een adreslabel met daarop de naam en adresgegevens van [appellant] bevatte. Op het controlerapport met nummer 3568854, bij het besluit van 23 oktober 2019 over de huisvuilzak, is ingevuld dat een grijze zak is aangetroffen met daarin etensresten en restafval en een adreslabel. Op de eerste foto bij dat controlerapport is te zien dat het gaat om een op een stickervel geprinte pakbon met daarop de naam en het adres van [appellant], het ordernummer, een omschrijving van het bestelde artikel en de bestel- en verzenddatum. Uit deze foto en het controlerapport blijkt duidelijk welk poststuk, door de toezichthouder en het college aangeduid als 'adreslabel', is aangetroffen in de huisvuilzak. Op de tweede foto is te zien dat de grijze zak is aangetroffen naast de middelste van de drie containers op die plek.

Op het controlerapport met nummer 3568844, bij het andere besluit van 23 oktober 2019, is ingevuld dat een doos, omschreven als verpakkingsmateriaal, is aangetroffen. Op de foto's bij dat controlerapport is te zien dat het gaat om een A4-verzendenvelop van wit karton met daarop een verzendsticker van PostNL, geadresseerd aan [appellant], en dat die is aangetroffen naast de rechter van de drie containers op die plek. Gelet op de twee controlerapporten en de foto's daarbij, zijn de bestuursdwangbesluiten niet gebaseerd op dezelfde onderliggende stukken. Daarin is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat één van deze besluiten ten onrechte is genomen.

Aangezien [appellant] geen argumenten heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij niet degene is geweest die het huisvuil verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt verder dat het niet redelijk is dat er tweemaal kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening zijn gebracht, ook al zouden er een huisvuilzak en een doos van hem zijn aangetroffen op dezelfde plek en op hetzelfde moment.

3.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

3.2.    Gelet op de twee besluiten van 23 oktober 2019 heeft het college tweemaal bestuursdwang toegepast door twee afzonderlijke stukken verkeerd aangeboden huisvuil te verwijderen, namelijk een verzendenvelop en een huisvuilzak. In deze besluiten staat dat de kosten van het toepassen van eenmaal bestuursdwang € 125,00 bedragen. Aangezien het college tweemaal bestuursdwang heeft toegepast, heeft het tweemaal deze kosten gemaakt. In beginsel behoren deze kosten van het tweemaal toepassen van bestuursdwang voor rekening van de overtreder te komen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dat op zichzelf niet redelijk is. [appellant] heeft verder niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat het college deze kosten niet zou hebben gemaakt of dat deze wegens bijzondere omstandigheden niet voor zijn rekening zouden mogen komen. Gelet hierop heeft [appellant] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat de kosten van het tweemaal toepassen van bestuursdwang, ter hoogte van € 250,00 in totaal, voor zijn rekening komen.

Het betoog faalt.

4.    Tot slot betoogt [appellant] dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om het huisvuil zelf te verwijderen. Volgens hem was spoedeisendheid niet aan de orde. Daarbij wijst hij erop dat zijn adresgegevens bekend waren en hij op slechts 230 m afstand van het aangetroffen huisvuil woont.

4.1.    Het college heeft zich in de besluiten van 23 oktober 2019 op het standpunt gesteld dat verkeerd aangeboden huisvuil het gemeentelijk beleid, gericht op het schoon houden van de stad, ernstig verstoort, een vuilaantrekkende werking heeft, ongedierte aantrekt en in algemene zin vervuiling van de openbare weg tot gevolg heeft. Ter voorkoming en ongedaanmaking van deze negatieve gevolgen, stelt het college een spoedeisend belang te hebben bij de directe verwijdering van verkeerd aangeboden huisvuil. In het besluit van 10 februari 2020 heeft het college verder toegelicht dat als niet onmiddellijk wordt opgetreden bij verkeerd aangeboden huisvuil, er al snel verloedering van het straatbeeld plaatsvindt en dat huisvuil snel ten prooi valt aan vandalisme, zakkensnijders, zwerfkatten en vogels.

Naar het oordeel van de Afdeling kon het college zich vanwege deze negatieve gevolgen in redelijkheid op het standpunt stellen dat verkeerd aangeboden huisvuil direct moet worden verwijderd, zodat niet eerst een waarschuwing kan worden gegeven, ook onder de omstandigheden dat de adresgegevens van overtreder, die op slechts 230 m afstand woont, bekend waren.

Het betoog faalt.

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

687.