Uitspraak 201905364/1/R4


Volledige tekst

201905364/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2019 heeft het college zijn beslissing om op 29 april 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 131,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 20 juni 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 9 juli 2020.

Overwegingen

1.    In het besluit van 1 mei 2019 staat dat de toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee papieren tassen met oud papier die op 29 april 2019 zijn aangetroffen in de Van der Maessenstraat (lees: Van der Maesenstraat) in Heerlen. Het is niet in geschil dat [appellant] het oud papier daar verkeerd heeft aangeboden door het op straat te zetten op een dag dat geen oud papier zou worden opgehaald.

2.    [appellant] stelt dat hij per ongeluk zijn oud papier heeft aangeboden op 29 april 2019, de ophaaldag van het tuinafval, omdat hij het icoontje voor tuinafval op de afvalkalender had aangezien voor het icoontje voor oud papier. Volgens [appellant] stond zijn oud papier er nog toen hij die dag thuis kwam van zijn werk en heeft hij het toen weer mee naar binnen genomen.

[appellant] voert aan dat het college ten onrechte heeft bepaald dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang voor zijn rekening komen, terwijl het college geen kosten heeft gemaakt, omdat het oud papier is blijven staan en hij het later zelf weer mee naar binnen heeft genomen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij bij zijn beroepschrift een aantal foto's gevoegd van de tas met oud papier die volgens het besluit van 1 mei 2019 twee dagen eerder zou zijn verwijderd door het college. Op de foto's van [appellant] is duidelijk dezelfde tas met dezelfde inhoud te zien als op de foto's bij het besluit van 1 mei 2019.

2.1.    In het besluit op bezwaar stelt het college dat niet vast is komen te staan dat [appellant] het papier zelf weer heeft weggenomen. Met de bij het beroepschrift gevoegde foto's heeft [appellant] dat echter wel aannemelijk gemaakt. De Afdeling acht het aannemelijk dat [appellant] deze foto's achteraf heeft gemaakt om aan te tonen dat hij het oud papier zelf weer mee naar binnen heeft genomen. Aangezien aannemelijk is geworden dat [appellant] en niet het college het oud papier heeft weggehaald, heeft het college in het besluit van 1 mei 2019 ten onrechte gesteld dat het spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast door het afval direct te verwijderen en dat het daarvoor kosten heeft gemaakt. Omdat het college geen kosten heeft gemaakt, kon het ook geen kosten bij [appellant] in rekening brengen.

Het betoog slaagt.

3.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 20 juni 2019 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 1 mei 2019 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellant] het bedrag van € 131,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen van 20 juni 2019, kenmerk BZW.19.00599.001;

III.    herroept het besluit van 1 mei 2019, kenmerk Z-19212587;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,00 (zegge: zevenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

687.