Uitspraak 202001642/1/R4


Volledige tekst

202001642/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het college zijn beslissing om op 10 januari 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 6 februari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2020, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric en mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met oud papier die op 10 januari 2020 is aangetroffen in de vulopening van een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van het Willebrordusplein 7C in Rotterdam. De huisvuilzak blokkeerde de vulopening van de papiercontainer waardoor deze niet meer gebruikt kon worden. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerde brief.

2.    [appellante] betwist in haar beroepschrift dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij niet weet hoe een poststuk met haar naam en adres in de aangetroffen huisvuilzak terecht is gekomen en oppert de mogelijkheid dat het om een verkeerd bezorgd poststuk gaat. Zij stelt dat ze haar oud papier consequent scheidt en dat ze geen reden heeft om een huisvuilzak naar een andere wijk te brengen. Daarbij wijst ze erop dat ze moeite heeft met tillen en gewoonlijk haar huisvuil op de fiets naar de vuilcontainer vervoert.

Ter zitting is gebleken dat [appellante] uit de besluiten niet had begrepen dat de huisvuilzak bij een papiercontainer was aangetroffen en oud papier bevatte, maar dat zij dacht dat een huisvuilzak met restafval was aangetroffen bij een vuilcontainer. Zij heeft ter zitting erkend dat de aangetroffen zak met oud papier van haar afkomstig kan zijn geweest en dat zij hem mogelijk niet goed in de papiercontainer heeft gedaan doordat zij last van haar handen heeft.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen poststuk is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Aangezien zij dat niet aannemelijk heeft gemaakt, maar heeft erkend dat de huisvuilzak van haar kan zijn geweest en zij degene kan zijn geweest die hem in de vulopening van de papiercontainer heeft achtergelaten, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

687.