Uitspraak 202003084/2/R1


Volledige tekst

202003084/2/R1.
Datum uitspraak: 24 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], wonend te Uitgeest,

en

het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het college op grond van artikel 10:23, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, en artikelen 15, derde lid, 16, derde lid, 17, tweede lid, en 20 van de Afvalstoffenverordening Uitgeest een aantal locaties als clusterplaats voor rolcontainers aangewezen, waaronder locatie U620 in de nabijheid van de woning van [verzoekster], te weten [locatie] te Uitgeest.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2020, waar [verzoekster], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Goossens en M.S.M. Wals, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Locatie U620 maakt onderdeel uit van een groter plan waarbij honderden clusterplaatsen in de gemeente zijn aangewezen. In het ontwerp van het plan was voor locatie U620 voorzien in 10 plaatsen voor rolcontainers op de openbare weg voor de gevel van de woning van [verzoekster] die is gelegen aan de Langebuurt. Naar aanleiding van de zienswijze van [verzoekster] is de locatie gesplitst en is voorzien in 6 containerplaatsen op het parkeervak voor Langebuurt 38 en 6 containerplaatsen op de openbare weg gedeeltelijk voor de gevel van de woning van [verzoekster].

3.    [verzoekster] betoogt dat de locatiecriteria ten onrechte pas na het indienen van de zienswijze zijn gepubliceerd en dat de locatie U620 niet voldoet aan deze locatiecriteria, met name wat betreft het voorkomen van hinder, de veiligheid van de locatie en de bereikbaarheid van de locatie. [verzoekster] betoogt voorts dat er alternatieve locaties zijn voor de rolcontainers.

4.    [verzoekster] heeft verzocht het besluit van 6 mei 2020 te schorsen, dan wel aan het college op te leggen dat er een duidelijk afgebakende opstelplaats wordt gerealiseerd, waar voldoende containers geplaatst kunnen worden op de door [verzoekster] voorgestelde alternatieve locaties voor de opstelplaatsen U619 en U620, en waarbij ook zeker is gesteld dat er tijdens het plaatsen van de containers geen auto’s geparkeerd kunnen worden.

5.    Naar aanleiding van de zienswijze van [verzoekster] op het ontwerp is rekening gehouden met haar belangen en de situatie ter plaatse en is de situering van de containerplaatsen aangepast en deels verplaatst naar Langebuurt 38. Niet is gebleken dat met het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] een zodanig spoedeisend belang is gemoeid, dat het treffen van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is. De locatie is reeds in gebruik en er hebben zich, zoals ter zitting door partijen is toegelicht, geen incidenten voorgedaan die tot de door [verzoekster] gevreesde schade of onveiligheid hebben geleid. Ter zitting heeft het college verder de wijze van inzamelen toegelicht. In verband met de beperkte inzetbaarheid van medewerkers is besloten om over te gaan tot zijbelading van de vrachtwagens die worden ingezet bij het ophalen van afval. De  in het plan aangewezen clusterplaatsen zijn beoordeeld op hun geschiktheid voor zijbelading van de vrachtwagens, waarbij rekening is gehouden met de locatiecriteria. Bij zijbelading bevindt één medewerker zich in de cabine van de vrachtwagen en één persoon houdt toezicht op het optillen en weer terug plaatsen van de rolcontainers. Het college heeft voorts toegelicht dat de clusterplaatsen zijn gemarkeerd met een zogenoemde haaientand zodat duidelijk is waar de locatie zich bevindt en dat de bewoners een instructiekaart met betrekking tot het op juiste wijze aanbieden van de rolcontainers hebben ontvangen. Voorts heeft het college toegelicht dat bewoners geattendeerd worden op het vrijhouden van de clusterplaats op de dagen dat de rolcontainers aangeboden kunnen worden en dat daar op die dagen niet geparkeerd mag worden. Indien nodig zal het college regels vaststellen zodat tot handhaving over kan worden gegaan indien daar toch geparkeerd wordt. Vooralsnog is dat niet nodig gebleken.

In hetgeen [verzoekster] met betrekking tot de door haar aangevoerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht is, mede gelet op het voorgaande, geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit niet in stand zal blijven. Het is vooralsnog ook niet gebleken dat de door [verzoekster] genoemde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dan locatie U620 dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locaties.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2020

580.