Uitspraak 201908722/1/A3


Volledige tekst

201908722/1/A3.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 oktober 2019 in zaken nrs. 19/4597 en 19/4603 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2019 heeft de burgemeester geweigerd een exploitatievergunning, een drank- en horecavergunning (hierna: DHW-vergunning) en een vergunning voor twee kansspelautomaten te verlenen aan [appellante].

Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C], bijgestaan door mr. J. de Groot, advocaat te Amstelveen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. den Uyl, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante], een vennootschap onder firma, is een horecabedrijf waarvan [gemachtigde A] en [gemachtigde B] de vennoten zijn.

Haja Horeca Exploitatie B.V. was de rechtsvoorganger van [appellante]. Op 17 november 2014 heeft de burgemeester aan Haja Horeca Exploitatie B.V. een exploitatievergunning verleend. [gemachtigde A] en [gemachtigde B] waren destijds leidinggevenden bij Haja Horeca Exploitatie B.V. Op 29 juni 2016 heeft [appellante] aanvragen ingediend voor een exploitatievergunning, een DHW-vergunning en een vergunning voor twee kansspelautomaten. Gedurende de behandeling van de aanvragen hebben de vennoten het horecabedrijf voorlopig mogen exploiteren.

Besluitvorming burgemeester

2.    De burgemeester heeft bij besluit van 1 april 2019 geweigerd de gevraagde vergunningen te verlenen. Aan deze weigering heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat acht ernstige overtredingen in het horecabedrijf hebben plaatsgevonden en dat er een gebrek aan vertrouwen is in de bedrijfsvoering van de vennoten. Volgens de burgemeester blijkt uit bestuurlijke rapportages dat de vennoten als ondernemers niet de overhand hebben in de bedrijfsvoering, geen invloed uitoefenen op hun bezoekers en stelselmatig overtredingen begaan. Het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid worden hierdoor negatief beïnvloed, aldus de burgemeester. Omdat het zonder exploitatievergunning niet mogelijk is om een DHW-vergunning en een vergunning voor twee kansspelautomaten te verkrijgen, heeft de burgemeester de aanvragen daarvoor eveneens afgewezen.

3.    Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft de burgemeester, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, de afwijzing gehandhaafd.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij heeft aangevoerd dat de weigering om haar de gevraagde vergunningen te verlenen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zij voert hiertoe aan dat ten aanzien van de geconstateerde overtredingen van de openingstijden en de geluidsoverlast door haar reeds effectieve maatregelen waren genomen om ervoor te zorgen dat de overtredingen niet meer zouden plaatsvinden. Om vervolgens de gevraagde vergunningen op basis van diezelfde overtredingen te weigeren is onevenredig in verhouding tot de met de weigering te dienen doelen. Die doelen zijn immers ook al bereikt met de aan haar opgelegde sancties. De burgemeester had daarom moeten volstaan met die sancties. Daarbij komt dat de vennoten gedurende de behandeling van de aanvraag van de vergunningen hebben laten zien dat zij hun verantwoordelijkheid nemen, aldus [appellante].

4.1.    Artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 luidt: "Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren."

Artikel 3.11, tweede lid, luidt: "De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf."

Artikel 3.11, derde lid, luidt: "Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

a. het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

b. de aard van het horecabedrijf;

c. de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

d. de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en;

e. het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende."

4.2.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester de gevraagde vergunningen heeft mogen weigeren. Uit de verschillende controlerapporten en bestuurlijke rapportages, die ten grondslag zijn gelegd aan de weigering, blijkt dat [appellante] stelselmatig en lange tijd, te weten in de periode van 10 maart 2017 tot en met 31 december 2018, overtredingen heeft begaan. Zo zijn vier overtredingen geconstateerd met betrekking tot de toegestane openingstijden van het café, twee overtredingen met betrekking tot de toegestane openingstijden van het winterterras en twee overtredingen met betrekking tot het overschrijden van het toegestane geluidsniveau. De gemeente is tegen deze overtredingen handhavend opgetreden door sancties op te leggen. [appellante] heeft daartegen tevergeefs rechtsmiddelen aangewend. Het handhavend optreden heeft, anders dan [appellante] stelt, er niet toe geleid dat de exploitanten hun gedrag hebben verbeterd en hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Gelet op de aard en hoeveelheid overtredingen heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en de openbare orde nadelig word beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Gelet op de cumulatie van overtredingen bestaat geen grond voor het oordeel dat de weigering de aangevraagde vergunningen  te verlenen onevenredig is in verhouding tot de met de weigering te dienen doelen, omdat tegen de geconstateerde overtredingen eerder handhavend is opgetreden. Het evenredigheidsbeginsel verzet zich daar niet tegen. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de aan [appellante] opgelegde sancties er niet toe hebben geleid dat de exploitanten hun gedrag hebben verbeterd en hun verantwoordelijkheid hebben genomen.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

818.