Uitspraak 201906423/2/R4


Volledige tekst

201906423/2/R4.
Datum beslissing: 23 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2019 in zaak nr. 18/2909 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van het Hogeland.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2019 in zaak nr. 18/2909.

[appellant] heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft aangiften inkomstenbelasting 2017 en 2018 van [appellant] en zijn partner.

Overwegingen

1.    [appellant] heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de aangiften inkomstenbelasting 2017 en 2018 kennis zal nemen.

2.    [appellant] heeft naar aanleiding van een brief van de Afdeling de aangiften inkomstenbelasting 2017 en 2018 van hemzelf en zijn partner met een beroep op artikel 8:29 van de Awb bij de Afdeling ingediend. Aan zijn verzoek om beperkte kennisneming heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij een bekende verschijning is in Zoutkamp en omstreken en dat hij er geen prijs op stelt dat zijn financiële omstandigheden ter plaatse onderwerp van gesprek worden. Hij wil ook voorkomen dat de derde belanghebbenden in de hoofdzaak, [belanghebbende A] en [belanghebbende B], kennis kunnen nemen van de inhoud van de belastingaangiften.

3.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie.  Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 onder 7, ECLI:NL:RVS:2020:1367.

4.    Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarnaast gaat het bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele belanghebbenden, die geen partij zijn maar die mogelijk in de loop van de procedure als partij zouden kunnen worden toegelaten. Na het toelaten van een nieuwe partij kan de verzoeker om die reden opnieuw een verzoek om beperkte kennisneming doen. Zie de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak onder 8.

5.    Naar aanleiding van een verzoek tot handhaving van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het bouwen zonder omgevingsvergunning van een aanbouw aan de achterzijde van het pand aan de [locatie] te [plaats]. De hoofdzaak gaat over de invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsom. [appellant] heeft de belastingaangiften overgelegd ter staving van zijn stelling dat betaling van de dwangsom voor hem zeer bezwaarlijk is.

6.    De Afdeling acht aannemelijk dat kennisneming van de aangiften inkomstenbelasting 2017 en 2018 zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant]. Naar het oordeel van de Afdeling weeg dit belang in dit geval zwaarder dan het belang dat de andere partijen kennis nemen van de belastingaangiften. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de andere partijen door de beperkte kennisneming niet wezenlijk in hun procesvoering worden belemmerd.

7.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020