Uitspraak 202000063/1/A2


Volledige tekst

202000063/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Mamyo, gevestigd te Lelystad (hierna: de stichting),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2019 in zaak nr. 19/1354 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college een aan de stichting verleende subsidie ingetrokken, de subsidie vastgesteld op nihil en een bedrag van € 4.000,00 aan betaalde subsidie teruggevorderd.

Bij besluit van 27 februari 2019 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 december 2019 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft partijen telefonisch gehoord op 6 juli 2020. Aan deze telefonische hoorzitting hebben mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, en [bestuurder] van de stichting, namens de stichting deelgenomen. Ook heeft mr. G. Paulich, namens het college, aan de telefonische hoorzitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    De stichting heeft op 26 september 2016 subsidie aangevraagd voor het organiseren van het festival Bondru in 2017. Bij besluit van 14 december 2016 heeft het college voor het organiseren van het festival € 4.000,00 subsidie verleend. Bij brief van 19 februari 2018 heeft het college aan de stichting medegedeeld dat de subsidieverlening bij besluit van 14 december 2016 is geselecteerd voor een jaarlijkse steekproef. Om te kunnen beoordelen of de subsidie terecht is verstrekt, verzoekt het college de stichting om overlegging van het overzicht resultaat 2017, alle facturen en betaalbewijzen en een inhoudelijk verslag.

Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de bij besluit van 14 december 2016 aan de stichting verleende subsidie ingetrokken, de subsidie vastgesteld op nihil en het betaalde subsidiebedrag van € 4.000,00 teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de steekproefcontrole is gebleken dat de stichting niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, in het bijzonder de in artikel 14, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad (hierna: de ASVL) neergelegde verplichting tot het voeren van een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan. In dat verband wijst het college erop dat door de stichting voor het overgrote deel van de opgegeven kosten geen sluitende en verifieerbare betaalbewijzen zijn aangeleverd. Ook heeft de stichting geen sluitend bancair transactieoverzicht 2017 overgelegd en zijn de verstrekte betaalkwitanties van de kosten van artiesten en het geluid niet voorzien van NAW-gegevens, aldus het college.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, gelet op het ontbreken van een deugdelijke administratie, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het gehele bedrag van de subsidie terug te vorderen. Daarbij heeft de rechtbank vooropgesteld dat het terugvorderen van de subsidie een discretionaire bevoegdheid van het college betreft. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de stukken die door de stichting zijn ingebracht niet voldoen aan de eisen die het college daaraan mocht stellen en daarmee geen goede verantwoording van de subsidiegelden heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat de stelling van de stichting dat de penningmeester ziek werd en dit heeft geleid tot een minder deugdelijke administratie haar in dit geval niet kan baten, nu dit geheel in de risicosfeer van de stichting ligt. Dat het nu eenmaal gebruikelijk is in de branche dat bedragen contact worden betaald, maakt evenmin dat een deugdelijke administratie niet mogelijk is. Het college heeft hierover terecht opgemerkt dat ook verantwoording van contante betalingen mogelijk is, mits de betalingen op de juiste manier worden geadministreerd, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.    De stichting voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de stukken die door haar zijn ingebracht niet voldoen aan de eisen die het college daaraan mocht stellen. De stichting betoogt dat een aantal uitgaven voldoende zijn verantwoord. Ook legt de stichting alsnog een overzicht van inkomsten en uitgaven, facturen, kwitanties en betaalbewijzen over. Wat betreft de uitgaven voor de artiesten wijst de stichting erop dat deze in de subsidieaanvraag werden begroot op € 2.000,00 en dat de gemaakte kosten in dit patroon passen. Volgens de stichting hebben vanwege de persoonlijke omstandigheden van de penningmeester bovendien meer contante betalingen plaatsgevonden. De stichting betoogt dat de penningmeester vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was om juiste, verifieerbare informatie te verstrekken. In ieder geval voor een deel van de kosten heeft een deugdelijke verantwoording plaatsgevonden, aldus de stichting.

Beoordeling hoger beroep

4.1.    Volgens de stichting is een groot deel van de kosten voldaan met contante betalingen en is dit gebruikelijk voor onder meer de betaling van artiesten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het voeren van een deugdelijke administratie ook bij contante betalingen mogelijk. Verantwoording van contante betalingen is mogelijk door overlegging van bescheiden, zoals bankafschriften, op grond waarvan contante betalingen aan de hand van objectieve gegevens kunnen worden geverifieerd.

4.2.    De stichting voert aan dat zij € 1.600,00 contant aan het evenementenbureau heeft voldaan en dat om die reden op 18 mei 2017 een bedrag van € 1.700,00 is gepind. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat het op 18 mei 2017 gepinde bedrag is aangewend voor betaling van het evenementenbureau, aangezien de offerte dateert van 22 mei 2017 en de factuur van 10 juni 2017. De stichting heeft geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat de pinopname heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het opmaken van de offerte en de factuur door het evenementenbureau. Verder heeft de stichting een factuur van het evenementenbureau van 10 juni 2017 voor € 1.600,00 ingebracht. Uit de factuur blijkt evenwel niet dat deze door de stichting is voldaan. Gelet hierop heeft de stichting de uitgaven aan het evenementenbureau onvoldoende gestaafd.

4.3.    Ten bewijze van de betaling van de geluidsvoorziening heeft de stichting een nota van 24 juni 2017 voor € 600,00 en een kwitantie overgelegd. Uit de nota blijkt niet dat de stichting het gefactureerde bedrag heeft betaald. De kwitantie kan evenmin dienen als bewijs van betaling van de geluidvoorziening, omdat de kwitantie ongedateerd is, geen adresgegevens bevat en hieruit niet blijkt door wie deze is afgegeven. Verder heeft de stichting naar voren gebracht dat de overschrijving van € 650,00 op 2 mei 2017 correspondeert met de nota van € 600,00. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze overschrijving is aangewend voor betaling van de geluidsvoorziening, nu de overschrijving geruime tijd voorafgaand aan de nota heeft plaatsgevonden en deze betaling is gedaan aan de penningmeester. Derhalve is de door de stichting ingebrachte onderbouwing van de uitgaven voor de geluidsvoorziening onvoldoende.

4.4.    De stichting heeft ter staving van de contante betalingen aan de artiesten kwitanties overgelegd. Ten aanzien van twee artiesten heeft de stichting ook een verklaring van VIP Events overgelegd, waarin wordt verklaard dat deze artiesten op het festival hebben opgetreden voor in totaal € 1000,00. Aangezien de verklaring niet is afgegeven door of namens de artiesten, kan hieraan niet het gewicht worden toegekend dat de stichting hieraan geeft. Daarbij komt dat volgens de verklaring de artiesten hebben opgetreden op 24 juni 2017, terwijl het festival heeft plaatsgevonden op 10 juni 2017. Omdat de kwitanties ongedateerd zijn, geen adresgegevens bevatten en hieruit niet blijkt door wie deze zijn afgegeven, heeft de stichting met deze kwitanties evenmin de contante betaling aan de artiesten gestaafd. Daarbij komt dat de stichting geen andere bescheiden heeft overgelegd op grond waarvan de gestelde contante betalingen aan de hand van objectieve gegevens kunnen worden geverifieerd. Ook wordt in aanmerking genomen dat het college bij brief van 27 augustus 2018 de stichting heeft verzocht om verstrekking van de NAW-gegevens van de artiesten, maar dat de stichting dit verzoek niet heeft ingewilligd. De omstandigheid dat de kosten voor de artiesten overeenkomen met de in de subsidieaanvraag begrote kosten, brengt niet met zich dat de betaling van de kosten aannemelijk is gemaakt. Gelet hierop heeft de stichting de uitgaven voor de artiesten onvoldoende gestaafd.

4.5.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de kleinere kostenposten van in totaal € 193,46, voor zover ervan kan worden uitgegaan dat deze voldoende zijn gestaafd, op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef onder i, van de ASVL niet voor subsidie in aanmerking komen omdat deze uit de inkomsten door kraamverhuur van € 800,00 worden gedekt. Hetgeen door de stichting is aangevoerd over de overige uitgaven behoeft derhalve geen bespreking.

4.6.    Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de door de stichting ingebrachte stukken niet voldoen aan het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de ASVL.

Dat de penningmeester door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om een deugdelijke administratie bij te houden, komt voor rekening en risico van de stichting. Het had op de weg van de stichting gelegen om maatregelen te treffen om zorg te dragen voor de vervanging van de taken van de penningmeester.

4.7.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geeft artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb een discretionaire bevoegdheid tot terugvordering. Gelet hierop dient het college bij terugvordering een afweging te maken tussen het belang van een juiste vaststelling van gemeenschapsgelden enerzijds en de gevolgen van de lagere vaststelling voor de stichting anderzijds. Voor zover de stichting betoogt dat zij onevenredig in haar belangen wordt getroffen door de intrekking en de terugvordering van de subsidie, faalt dit betoog. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat door het ontbreken van een deugdelijke administratie niet kan worden vastgesteld of de ontvangen subsidie door de stichting is aangewend voor de opgevoerde kosten van het festival. Verder heeft het college terecht in aanmerking genomen dat het de stichting tegemoet is gekomen door haar ruim de tijd te gunnen om een deugdelijke administratie over te leggen, maar dat zij er desondanks niet in is geslaagd om de gestelde uitgaven voor het festival met stukken te staven. Gelet hierop valt niet in te zien dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de verleende subsidie gebruik heeft kunnen maken.

4.8.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college, gelet op het ontbreken van een deugdelijke administratie, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het gehele bedrag van de subsidie terug te vorderen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020

633.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:37

1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

d. de te verzekeren risico’s;

e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:49

1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad (ASVL)

Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger is verplicht de volgende omstandigheden te melden aan het college:

a. het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het wijzigen van de statuten;

c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

g. het vormen van fondsen en reserveringen;

h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

i. het ontbinden van de rechtspersoon;

j. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

2. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

3. Als de subsidieontvanger een rechtspersoon is, dient hij zijn administratie en de daartoe behorende bescheiden minimaal 7 jaar te bewaren.

4. Als de subsidieontvanger een natuurlijk persoon is, dient hij zijn administratie en de daartoe behorende bescheiden minimaal 5 jaar te bewaren.

5. Bij subsidies, hoger dan € 200.000 legt het college de verplichting op tot het indienen van een tussentijdse rapportage omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden resultaten, uitgaven en inkomsten. De termijn voor indiening van de rapportage wordt bij verleningsbeschikking bepaald.

6. Bij subsidies hoger dan € 500.000 kan in afwijking van het vijfde lid, ten hoogste vier maal per jaar een dergelijke rapportage worden verlangd. De termijnen voor indiening en het aantal rapportages wordt bij verleningsbeschikking bepaald.

7. Een subsidieontvanger informeert het college in ieder geval onverwijld schriftelijk:

a. over beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend;

b. over beslissingen of procedures die zijn gericht op ontbinding van de rechtspersoon alsmede indien (voorlopig) surseance van betaling is verleend of faillissement door de subsidieontvanger dan wel een ander is aangevraagd;

c. zodra aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet geheel of niet tijdig zullen worden verricht of dat niet, niet geheel of niet tijdig aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.