Uitspraak 202001214/3/V6


Volledige tekst

202001214/3/V6.
Datum beslissing: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2020 in zaak nr. 18/2181 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2020 in zaak nr. 18/2181.

De minister heeft, op verzoek van de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de aan het individueel ambtsbericht betreffende [appellant] van 31 augustus 2016 ten grondslag liggende stukken:

-    een memorandum van het Cluster Ambtsberichten en Terugkeer (CAT) aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (AKN) te Kigali;

-    een onderzoeksverslag van de AKN te Kigali van 12 juni 2016;

-    een e-mailwisseling tussen CAT en de AKN te Kigali van 3-5 augustus 2016.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis neemt van de stukken.

4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

488.