Uitspraak 201904701/1/A2


Volledige tekst

201904701/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 mei 2019 in zaak

nr. 18/1698 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna:

het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 heeft het CBR geweigerd aan [appellant] een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijscategorie A te verstrekken.

Bij besluit van 27 juli 2018 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.P. Kabel, advocaat te Eindhoven, vergezeld door [gemachtigden], en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom en R.H.A.W. van der Smitte, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellant] mist zijn volledige linkerbeen als gevolg van een amputatie in 1966. Aan zijn rechterbeen heeft hij geen beperking. [appellant] wil graag op een tweewielige motorfiets, voorzien van een Feetless Bike System (hierna: FBS), rijden. Het FBS is een in Duitsland ontwikkeld systeem om mensen met een beperking in staat te stellen een (tweewielige) motorfiets te besturen. Om in aanmerking te komen voor een rijbewijs voor de categorie A heeft [appellant] op 30 januari 2017 aan het CBR een verklaring van geschiktheid voor deze categorie gevraagd. Het CBR heeft bij het besluit van 23 maart 2018, gehandhaafd bij het besluit van 27 juli 2018, geweigerd deze verklaring te verstrekken. Het CBR heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellant] door de amputatie van het linkerbeen niet voldoet aan de eisen die op grond van de ‘Handleiding voor de beoordeling van rijgeschiktheid betreffende het rijbewijs categorie A’ (hierna: de Handleiding) gelden voor een balansvoertuig. Vanwege de verkeersveiligheid staat het CBR uitsluitend compensatiemiddelen voor een handicap toe indien deze een volledige compensatie voor de handicap bieden. Na uitvoerig testen van het FBS op 22 juni 2017 is gebleken dat het FBS het gebruik van het been op diverse punten niet compenseert. Daarom is aan [appellant] geen rijtest met een motorfiets met FBS aangeboden, aldus het CBR.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet voor een balansvoertuig geschikt kan worden geacht omdat sprake is van een hoge amputatie van zijn linkerbeen. Volgens de rechtbank heeft het CBR in redelijkheid kunnen besluiten [appellant] geen rijtest te laten afleggen. Een rijtest wordt namelijk pas afgenomen als het technische hulpmiddel voldoende compensatie biedt voor de handicap van de betrokkene. Daarvan is volgens de rechtbank geen sprake. Het CBR heeft aan het algemeen belang van de verkeersveiligheid meer gewicht mogen toekennen dan aan het individuele belang van [appellant] om een rijbewijs voor een motorvoertuig van de categorie A te kunnen verkrijgen.

Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op de Europese richtlijn inzake rijbewijzen, nummer 2006/126/EG, niet slaagt. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in Bijlage II bij deze richtlijn minimumvoorwaarden over de rijvaardigheid en het rijgedrag zijn opgenomen. In de Nederlandse regelgeving mogen ten aanzien van personen die in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben en hier een verklaring van geschiktheid aanvragen, strengere normen worden gesteld dan in genoemde bijlage van deze richtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank mag het CBR dan ook de eis stellen dat een bestuurder van een tweewielige motorfiets de motor tijdens stilstand en stoppen zowel met beide benen als ook met elk been afzonderlijk moet kunnen afsteunen.

De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het CBR op goede gronden heeft geweigerd een verklaring van geschiktheid voor de categorie A voor [appellant] te registreren.

Hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte meer waarde heeft toegekend aan de interne Handleiding dan aan de officiële regelgeving. [appellant] wijst erop dat uit hoofdstuk 9 van Bijlage 1 bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, de toelichting bij Richtlijn 2015/653 EU en de toelichting bij de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid blijkt dat mensen met een lichamelijke handicap in beginsel niet ongeschikt zijn voor het rijbewijs. Op grond van de Regeling eisen geschiktheid kan het CBR advies vragen aan een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid. Die deskundige kan dan technisch onderzoek doen of een rijtest laten doen. Verder blijkt uit de toelichting bij Richtlijn 2015/653 EU dat technische en wetenschappelijke vooruitgang, met name op het gebied van aanpassing van voertuigen en de technische ondersteuning van bestuurders met een handicap een plaats dient te krijgen bij het verkrijgen van een rijbewijs. Daarbij is volgens [appellant] een nieuwe code 47 in het leven geroepen die ziet op de situatie waarbij een voertuig tijdens het starten, stoppen en stilstaan niet door de bestuurder in evenwicht moet worden gehouden. Naar aanleiding van deze gewijzigde richtlijn is ook de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid per 19 december 2016 aangepast. [appellant] wijst erop dat op grond van deze Regeling een rijbewijs aan een bestuurder met een handicap kan worden verstrekt met een voertuig waarbij dit tijdens het starten, stoppen en stilstaan niet door de bestuurder in evenwicht behoeft te worden gehouden, terwijl de Handleiding dit wel eist. In de Handleiding, die in de afgelopen 40 jaar nooit is bijgewerkt, komt de technische en wetenschappelijk vooruitgang onvoldoende tot zijn recht. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met behulp van de Handleiding aan de hand van meetwaarden kan worden bepaald of een motor in alle situaties onder controle kan worden gehouden. [appellant] voert hiertoe aan dat zich in het verkeer altijd situaties kunnen voordoen waardoor een voertuig niet meer onder controle kan worden gehouden. [appellant] wijst er in dit verband op dat niet alleen moet worden gekeken naar de lichamelijke beperkingen van een bestuurder, maar ook naar de mogelijkheden tot aanpassing aan een voertuig.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat wanneer de bestuurder niet aan de eisen van de Handleiding voldoet, hij of zij volgens het CBR uitsluitend geschikt kan worden geacht voor het besturen van een motorfiets, niet zijnde een balansvoertuig. Volgens [appellant] is deze overweging onvoldoende inzichtelijk. [appellant] wijst er in dit verband op dat het CBR hem wel geschikt acht om te rijden op de Piaggio MP3 LT die eveneens onder de balansvoertuigen van rijbewijs A valt. Verder wijst [appellant] erop dat hij met zijn rijbewijs AM wel op een scooter of bromfiets zonder FBS mag rijden, hoewel dit ook balansvoertuigen zijn.

[appellant] voert ook aan dat door gebruik van het FBS de verkeersveiligheid niet in gevaar komt. Dit blijkt volgens [appellant] ook niet uit de test die op 22 juni 2017 plaatsvond. [appellant] wijst er in dit verband op dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) uit veiligheidsoverwegingen geen belemmeringen zag om het FBS op de Nederlandse weg toe te laten en dat het FBS in Duitsland is goedgekeurd door de TÜV. Volgens [appellant] gaat het bij de beoordeling van de rijgeschiktheid om de vraag of een motorfiets met FBS voldoende stabiliteit biedt en voldoende compensatie biedt voor de handicap. Het FBS zorgt voor voldoende stabiliteit, vergelijkbaar met de stabiliteit van een motorfiets met zijspan en een Piaggio MP3 LT. Hij wijst erop dat wanneer een bestuurder het FBS gebruikt zoals hij dat hoort te gebruiken, het stuurgedrag niet verandert en het rijgedrag voorspelbaar blijft. Tijdens de rijopleiding wordt geleerd hoe je veilig aan het verkeer kunt deelnemen. Een motorrijder zal altijd alert moeten zijn op het wegdek; dit geldt niet alleen voor motorfietsen met FBS maar ook voor motorfietsen zonder FBS.

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR in redelijkheid heeft kunnen besluiten om hem geen rijtest te laten afleggen. Het CBR had hem op grond van de geldende regelgeving een rijtest moeten aanbieden. Na een positieve rijtest zou hij geschikt kunnen worden geacht. [appellant] voert ook aan dat de uitvoering van een rijtest niet tot een verkeersonveilige situatie zou hebben geleid. Verder wijst [appellant] erop dat een rijtest ook op een afgesloten terrein kan plaatsvinden. Tot slot wijst [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1522) waarin is overwogen dat de Regeling eisen geschiktheid bij amputatie van een arm de mogelijkheid voor een individuele beoordeling biedt en dat de betrokkene in de gelegenheid moest worden gesteld een rijtest te ondergaan.

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat het FBS in Duitsland is goedgekeurd door de TÜV niet wil zeggen dat het daarom ook voldoende moet worden geacht als compensatiemiddel. [appellant] wijst er in dit verband op dat het FBS in Duitsland is goedgekeurd door de TÜV en dat de TÜV ervan op de hoogte was dat het FBS diende als compensatie voor de stabiliteit. Uit het TÜV-rapport blijkt dat er onder meer testen zijn uitgevoerd op het in- en uitklappen van de zijwielen in verschillende situaties, zoals in bochten en bij hindernissen en bij stoepranden.

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het weigeren van een verklaring van geschiktheid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [appellant] voert hiertoe aan dat in diverse Europese landen bestuurders een rijbewijs voor de categorie A met het FBS-systeem hebben verkregen. Binnen de Europese Unie ontstaat hierdoor ongelijkheid tussen bestuurders met dezelfde handicap bij het rijden over Europese wegen. Door de onderlinge erkenning van rijbewijzen tussen lidstaten mogen buitenlanders met het FBS wel op de Nederlandse wegen rijden. [appellant] wijst er in dit verband op dat de normen uit de Regeling eisen geschiktheid niet strenger zijn dan de minimumnormen die zijn opgenomen in Bijlage II bij Richtlijn 2006/126/EG. De interne Handleiding en niet de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid staat in de weg aan de verlening van een verklaring van geschiktheid. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de wijziging van Richtlijn 2006/126/EG, aldus [appellant].

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 21 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:850) behoort het tot de expertise van de deskundigen praktische rijgeschiktheid van het CBR om de rijgeschiktheid te beoordelen van onder andere personen met een lichamelijke handicap.

4.2.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.

4.3.    Op grond van hoofdstuk 9 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 adviseert deze deskundige het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen.

Welke waarde moet worden gehecht aan de Handleiding voor de beoordeling van rijgeschiktheid betreffende het rijbewijs categorie A?

4.4.    De beoordeling van de rijgeschiktheid voor het rijbewijs van categorie A vindt plaats met behulp van de Handleiding. Dit betreft een interne richtlijn waarin de eisen van geschiktheid zijn neergelegd waaraan een houder van een rijbewijs van de categorie A moet voldoen, waaronder de fysieke basiseisen voor bestuurders van een balansvoertuig. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR deze Handleiding als vaste gedragslijslijn mag volgen, mits de toepassing ervan bij elk individueel besluit opnieuw wordt gemotiveerd. Dat is in dit geval ook gebeurd.

Het betoog faalt.

Het FBS als compensatiemiddel

4.5.       Omdat het CBR vanwege de verkeersveiligheid uitsluitend compensatiemiddelen toestaat voor een handicap indien deze een volledige compensatie voor de handicap biedt, hebben de deskundigen praktische rijgeschiktheid het FBS uitgebreid getest op 22 juni 2017. Volgens de deskundigen praktische rijgeschiktheid is uit deze test gebleken dat een bestuurder met het FBS niet in staat is onder alle omstandigheden het voertuig zo onder controle te houden zoals dat mogelijk is voor bestuurders die geen beperking hebben. Zij waren daarom van oordeel dat het FBS tekort schiet als compensatiemiddel voor een ontbrekend been. Hierdoor kon niet worden voldaan aan de fysieke basiseisen voor een balansvoertuig zoals die zijn neergelegd in de Handleiding. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat het FBS in Duitsland is goedgekeurd door de TÜV niet wil zeggen dat het daarom ook voldoende moet worden geacht als compensatiemiddel. Uit het TÜV-rapport blijkt immers alleen dat de sterkte van de constructie van het FBS is beoordeeld. De omstandigheid dat de RDW geen belemmeringen zag om het FBS op de Nederlandse weg toe te laten leidt evenmin tot de conclusie dat het daarom voldoende moet worden geacht als compensatiemiddel. De RDW onderzoekt immers alleen of de motorfiets voldoet aan technische en gebruikseisen. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd over het FBS als compensatiemiddel is eveneens onvoldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van het onderzoeksrapport van 22 juni 2017.

Het betoog faalt.

4.6.    [appellant] heeft tevergeefs aangevoerd dat de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 in dit geval niet in de weg staat aan de verlening van een verklaring van geschiktheid. Zoals onder 4.3 reeds is vermeld, wordt in hoofdstuk 9 van deze bijlage slechts de mogelijkheid geboden een deskundige te laten adviseren over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen na een eventueel technisch onderzoek of een rijtest. Zoals vermeld onder 4.4 is vervolgens terecht getoetst aan de fysieke basiseisen voor een balansvoertuig die zijn neergelegd in de Handleiding om te kunnen beoordelen of het FBS het ontbrekende been volledig compenseert.

Het betoog faalt.

4.7.    Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat uit de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid volgt dat een rijbewijs kan worden afgegeven aan een gehandicapte bestuurder met een voertuig dat niet door de bestuurder in evenwicht wordt gehouden, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van deze Regeling is (onder meer) code 47 in het leven geroepen voor voertuigen met meer dan twee wielen die tijdens het starten, stoppen en stilstaan niet door de bestuurder in evenwicht moeten worden gehouden. Daargelaten of code 47 van toepassing is op een motorfiets met twee wielen en FBS, neemt dit niet weg dat om in aanmerking te komen voor een rijbewijs met een dergelijk voertuig, de aanvrager geschikt moet worden geacht tot het besturen van motorrijtuigen van de desbetreffende rijbewijscategorie. Indien een aanvrager niet geschikt is, komt hij niet in aanmerking voor een rijbewijs met een dergelijk voertuig. Het beoordelingskader voor deze geschiktheid is niet vervat in deze Regeling, maar in de Handleiding.

Het betoog faalt.

4.8.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet voor een balansvoertuig geschikt kan worden geacht omdat sprake is van een hoge amputatie van zijn linkerbeen. Dat [appellant], naar hij stelt, wel met een AM-rijbewijs op een scooter of bromfiets zonder FBS mag rijden, kan niet tot een andere conclusie leiden. Reden hiervoor is, zoals het CBR ter zitting heeft toegelicht, dat voor een AM-rijbewijs geen geschiktheidseisen gelden.

De rijtest

4.9.    Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het CBR hem op grond van de geldende regelgeving een rijtest had moeten aanbieden, overweegt de Afdeling als volgt. Uit hoofdstuk 9 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 volgt niet dat het aanbieden van een rijtest in alle gevallen is aangewezen. Verder heeft het CBR in zijn schriftelijke uiteenzetting en ter zitting toegelicht dat de rijtest feitelijk uit twee delen bestaat, namelijk het technische gedeelte en de rijproef zelf. Op 22 juni 2017 is het technische gedeelte aan de orde geweest. Ter zitting heeft het CBR toegelicht dat het FBS hierbij niet alleen is getest in normale situaties, maar ook in extremere situaties. Zo is onder meer gereden langs een stoeprand en is geremd op oneffen wegdek. Uit deze test is, zoals onder 4.5 reeds is vermeld, gebleken dat het FBS niet voldoet als compensatiemiddel voor het ontbrekende been. Het CBR heeft terecht het standpunt ingenomen dat vanwege het belang van de verkeersveiligheid in zo’n geval niet wordt toegekomen aan de rijproef zelf.

Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1522) kan [appellant] niet baten. In de zaak die leidde tot deze uitspraak was geen sprake van een geamputeerd been maar van een neurologische aandoening die een armbeperking veroorzaakte, waardoor hoofdstuk 7.7 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 van toepassing was en niet hoofdstuk 9 van deze Regeling, zoals in deze zaak. Daarnaast had de betrokkene, anders dan [appellant] in deze zaak, eerder met dezelfde beperkingen een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2 gekregen. Het CBR heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat daar, anders dan in deze zaak, sprake was van volledige compensatie van de handicap met behulp van een speciale prothese.

Het betoog faalt.

Beroep op Richtlijn 2015/653 EU en 2006/126 EG en het gelijkheidsbeginsel

4.10.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in Bijlage II (lees: III) bij Richtlijn 2006/126 EG gestelde normen inzake de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een gemotoriseerd voertuig minimumnormen betreffen (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 1 maart 2012, Akyuz, ECLI:EU:C:2012:112, punt 53). Onder punt 5 van deze Bijlage staat immers vermeld dat de lidstaten voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs strengere normen kunnen vaststellen dan de hierin vervatte normen. Dat kan ertoe leiden dat personen in de ene lidstaat anders worden behandeld dan in de andere lidstaat. Deze gevolgen vloeien voort uit het harmonisatieniveau dat in de betrokken bepalingen, houdende de minimumnormen, is voorzien. Alleen al gelet hierop kan het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet leiden tot het daarmee beoogde doel.

Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte aan de wijziging van Richtlijn 2006/126 EG voorbij is gegaan, overweegt de Afdeling het volgende. Dat door invoering van Richtlijn 2015/653 EU een nieuwe code 47 in het leven is geroepen, laat, zoals onder 4.7 reeds is overwogen, onverlet dat de aanvrager geschikt moet worden geacht tot het besturen van een dergelijk motorvoertuig. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Het betoog faalt.

5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het CBR op goede gronden heeft geweigerd een verklaring van geschiktheid voor de categorie A voor [appellant] te registreren.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

85-902.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 111

1. Een rijbewijs wordt […] slechts afgegeven aan degene die:

[…]

b. blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid, dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen, over een voldoende mate van rijvaardigheid.

[…]

4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.

Reglement rijbewijzen

Artikel 97

1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.

[…]

Artikel 103

1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. […]

[…]

10. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

[…]

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid.

Hoofdstuk 9

De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts).

In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen.

Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.