Uitspraak 201908861/1/R2


Volledige tekst

201908861/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Kuba B.V., gevestigd te Sterksel, gemeente Heeze-Leende,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 november 2019 in zaak nr. 19/637 in het geding tussen:

Kuba B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit werk of werkzaamheden uitvoeren, te weten het  verharden van een bestaand pad, kadastraal bekend gemeente Heeze,

sectie H, nummer 44, locatie Ronde Bleek.

Bij besluit van 15 januari 2019 heeft het college het door Kuba B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van

23 juli 2018, onder aanpassing van de zinsnede "het verharden van een bestaand pad" in "het verharden van het oorspronkelijk onverharde pad", in stand gelaten.

Bij tussenuitspraak van 7 augustus 2019 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het besluit van 15 januari 2019 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.

Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college de motivering van het besluit van 15 januari 2019 aangevuld.

Bij uitspraak van 18 november 2019 heeft de rechtbank het door Kuba B.V. tegen het besluit van 15 januari 2019 gerichte beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 19 september 2019, ongegrond verklaard. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit van 15 januari 2019. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen de uitspraak van 18 november 2019 heeft Kuba B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2020, waar Kuba B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandsverlener te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.A.H. Borgignons, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Kuba B.V. exploiteert op een perceel, gelegen aan de Ronde Bleek 2a te Sterksel, een bedrijf, dat voornamelijk is gericht op het kweken van vissen en schaaldieren.

2.    De Ronde Bleek verbindt de weg "Peelven" met de weg "Turfven". Het gedeelte vanaf Turfven tot aan het perceel is verhard en het gedeelte vanaf het perceel tot aan Peelven is onverhard. In het jaar 2017 is het onverharde deel (hierna: het pad) voorzien van een semiverharding. Het college wil graag de semiverharding verwijderen en op het oorspronkelijke pad een laag asfalt aanbrengen. Het college hoopt met een verharde doorgang de ontsluiting van het betreffende gebied te verbeteren en de nabijgelegen andere toegangsweg tot het gebied te ontlasten en heeft daarom, namens de gemeente, een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend.

3.    Kuba B.V. is eigenaar van het pad. Zij vreest dat nadat het pad is verhard, het aantal verkeersbewegingen en daarmee de verkeersoverlast toeneemt en dat de natuur- en landschapswaarden in het gebied worden aangetast.

4.    Bij besluit van 23 juli 2018, gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2019, heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend.

5.    De rechtbank heeft in tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 15 januari 2019 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Zij heeft het college opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de precieze ligging van het pad.

6.    In het besluit van 19 september 2019 heeft college te kennen gegeven dat uit nader onderzoek is gebleken dat het pad niet alleen is gelegen op de gronden, waaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied Heeze-Leende 2017" de bestemming "Verkeer" is toegekend, maar ook op gronden waaraan de bestemming "Groen-Landschapselement" met gebiedsaanduiding "overige zone-natuur netwerk Nederland" is toegekend. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat desondanks de op de voet van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven. Ook binnen de bestemming "Groen-Landschapselement" is het namelijk mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor het verharden van paden groter dan 100 m², mits wordt voldaan aan de in de artikelen 8.5.3 en 31.12.4 van de planregels gestelde voorwaarden. Nu, blijkens het rapport "Quickscan flora en fauna Ronde Bleek" en het bij het waterschap opgevraagde advies, wordt voldaan aan die voorwaarden, is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet nodig en kan de verleende omgevingsvergunning in stand blijven, aldus het college.

7.    In de uitspraak van 18 november 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met het besluit van 19 september 2019 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.

Hoger beroep

8.    Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel in de einduitspraak.

9.    Kuba B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat verharding van het pad in strijd is met de doeleinden van de bestemming "Groen-Landschapselement" als opgesomd in artikel 8.1.1, onderdeel f, van de planregels. Volgens Kuba B.V. volgt uit die bepaling dat de bestemming zich beperkt tot het behoud van verharde of onverharde paden. Die bepaling ziet dus niet op het verharden van een onverhard pad. Met de enkele conclusie dat het verharden van een onverhard pad niet passend is binnen de bestemmingsdoeleinden, is gegeven dat een afwijkingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. Dat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden in artikel 8.5.3 en 31.12.4, van de planregels, laat dit onverlet. Op voorhand staat vast dat een vergunning voor strijdig gebruik niet kan worden verleend, aldus Kuba B.V.

9.1.    De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

9.2.    Ingevolge artikel 8.1.1, onder f, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Groen-Landschapselement" bestemd voor het behoud van (onverharde) wegen en paden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat verharden van het pad niet in strijd is met deze bestemming, omdat het pad ook na het asfalteren behouden blijft. Het gaat immers niet om de aanleg van een nieuwe weg, maar om het verharden van een bestaande, onverharde weg. Wel is voor het verharden een omgevingsvergunning nodig. Voor de lezing van Kuba B.V., dat het pad onverhard moet blijven om te voldoen aan de bestemmingsomschrijving, biedt de tekst van artikel 8.1.1, onder f geen aanknopingspunten.

9.3.    Nu voorts door het college met de quickscan en het advies van het waterschap aannemelijk is gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden in 8.5.3 en 31.12.4 van de planregels, welke uitkomst door Kuba B.V. niet is bestreden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een vergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, niet is vereist. Aan hetgeen Kuba B.V. over een dergelijke vergunning heeft aangevoerd, wordt niet toegekomen.

9.4.    Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college met het besluit van 19 september 2019 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.

Het betoog faalt.

10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

680.

Bijlage

De relevante planregels luiden:

Artikel 8 (Groen - Landschapselement)

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1.1 Algemeen

De voor 'Groen - Landschapselement’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

f. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

[…].

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

[…]

l. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

[…]

8.5.3 Toelaatbaarheid

a. De in lid 8.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen/het landschapselement, noch aan de landschappelijke waarden (waaronder aardkundige waardevolle gebieden, cultuurhistorische waardevolle akkers en cultuurhistorische waardevolle gebieden), de natuurwaarden (waaronder de kwetsbare soorten en struweelvogels) en/of de hydrologische waarden (waaronder verdrogingsbestrijding en waterberging) en de hydrologische betekenis van de gronden (waaronder infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied).

b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

Artikel 31.12.4 van de planregels

a. Verboden werken en werkzaamheden:

Het is verboden op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuurnetwerk Nederland' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

[…]

11. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

c. Toelaatbaarheid:

1. De onder a. genoemde vergunning wordt slechts verleend indien verzekerd is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en aardkundige, hydrologische, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de gronden.

2. Alvorens te beslissen over de verlening van de omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op de hydrologische waarden.