Uitspraak 201908580/1/R2


Volledige tekst

201908580/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Radrema Auto's B.V., gevestigd te Maastricht, en [appellant], wonend te Maastricht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2019 in zaken nrs. 19/2230 en 19/2319 in het geding tussen:

Radrema Auto's en [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Op 22 augustus 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege, naar aanleiding van een op 21 februari 2019 ingediende  aanvraag om omgevingsvergunning met betrekking tot het perceel Galjoenweg 71 te Maastricht.

Bij uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben Radrema Auto's en [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft partijen telefonisch gehoord op 2 juni 2020. Aan deze telefonische hoorzitting hebben Radrema Auto’s en [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen en mr. C.A.H.M. Brouwers, beiden werkzaam bij SRO-Specialisten Ruimtelijke Ordening, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.W. Ploum, deelgenomen.

Overwegingen

1.    Op 21 februari 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] een aanvraag om een omgevingsvergunning bij het college ingediend, voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan. Gelet op artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) diende het college uiterlijk op 18 april 2019 te beslissen op deze aanvraag.

2.    Bij besluit van 15 april 2019, verzonden op 16 april, heeft het college met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo de beslistermijn met zes weken verlengd tot 30 mei 2019.

3.    Bij brief van 22 mei 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] aan het college toestemming verleend om van deze uiterste beslistermijn af te wijken. In deze brief staat het volgende vermeld:

"In navolging op de gesprekken die zijn gevoerd het volgende. Wij verzoeken u om op grond van artikel 4:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de Galjoenweg 71 Maastricht (OLO nr. 4229161) langer in behandeling te houden dan de wettelijke termijn van 8 weken inclusief de verlenging van 6 weken. Concreet geven wij u hierbij toestemming om af te wijken van de uiterste beslistermijn en wel tot 1 juli 2019. De wettelijke beslistermijn van 14 weken wordt hiermee opgeschort tot uiterlijk 1 juli 2019."

4.    Bij brief van 23 mei 2019, verzonden op 24 mei 2019, heeft het college de brief van 22 mei 2019 bevestigd. Daarin heeft het college het volgende vermeld:

"Opschorten beslistermijn

Op 23 mei 2019 heeft u aangegeven de beslistermijn in onderlinge overeenstemming met 39 dagen op te schorten. Dit betekent dat we uiterlijk op 1 juli 2019 een beslissing moeten nemen."

5.    Bij besluit van 25 juni 2019, verzonden op 1 juli 2019, heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.

6.    In een brief van 4 juli 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] zich op het standpunt gesteld dat op 1 juli 2019 een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan en dat het college ingevolge artikel 4.20, onder c, van de Awb, de omgevingsvergunning binnen twee weken na 1 juli 2019 bekend had moeten maken. Zij hebben het college verzocht om dit alsnog te doen.

7.    Op 15 juli 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] het college ingebreke gesteld vanwege het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning.

8.    Op 22 augustus 2019 hebben Radrema Auto’s en [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

9.    De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, daargelaten de vraag of de woorden "tot 1 juli 2019" en "tot uiterlijk 1 juli 2019" dezelfde betekenis hebben, het college tijdig op de aanvraag heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat de beslistermijn is geëindigd op zondag 30 juni 2019. Uit artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (hierna: de Atw) volgt dan dat de termijn is verlengd tot de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag is, zijnde in dit geval maandag 1 juli 2019. Nu het college op 1 juli 2019 het weigeringsbesluit bekend heeft gemaakt, is tijdig beslist en is geen vergunning van rechtswege ontstaan.

Het hoger beroep

10.    Radrema Auto’s en [appellant] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college tijdig op de aanvraag heeft beslist. Zij voeren aan dat zij schriftelijk en heel concreet in niet mis te verstane bewoordingen toestemming hebben gegeven tot 1 juli 2019. Radrema Auto’s en [appellant] wijzen er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2098, op dat de toestemming schriftelijk moet gebeuren. Dit schriftelijkheidsvereiste is, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 4.15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) (Kamerstukken II, 2005/06, 29 934, nr. 10), aan de wet toegevoegd, juist teneinde interpretatieverschillen ten aanzien van het al of niet instemmen met uitstel van de beslistermijn zoveel mogelijk te voorkomen. Aangezien zij niet hebben ingestemd met een langer uitstel, noch met de brief van het college van 24 mei 2019, gold een termijn tot 1 juli 2019. Het college heeft niet de bevoegdheid eenzijdig die termijn aan te passen en die brief heeft geen enkele status, anders dan een ontvangstbevestiging. Daarnaast is de Atw hier niet van toepassing, aldus Radrema Auto’s en [appellant].

10.1.    Artikel 3.9 van de Wabo luidt:

1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag […].

2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. […]

3. […]

4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Awb, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

De relevante bepalingen van de Awb luiden:

Artikel 4:15, tweede lid

De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:

a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,

[…].

Artikel 4:20b

1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.

3. In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.

Artikel 4:20c

1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.

10.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657 wordt overwogen dat een tijdige beslissing op de aanvraag als bedoeld in artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb inhoudt dat binnen de beslistermijn een reëel besluit op de aanvraag moet zijn genomen en dat besluit binnen die termijn moet zijn bekendgemaakt.

10.3.    Anders dan Radrema Auto’s en [appellant] hebben aangevoerd, kunnen de woorden "tot 1 juli 2019" en "tot uiterlijk 1 juli 2019" in de brief van 22 mei 2019 in dit geval niet geheel eenduidig worden geïnterpreteerd. Blijkens de brief van 24 mei 2019 is het college van de lezing uitgegaan dat een beslissing op 1 juli 2019 nog op tijd zou zijn. Dit acht de Afdeling, gezien de wooren "uiterlijk 1 juli" in het onder 3 vermelde citaat, voorstelbaar. Het had vervolgens op de weg van Radrema Auto’s en [appellant] gelegen om op de brief van 24 mei 2019 te reageren, ingeval zij zich daarin niet konden vinden. Dit hebben zij niet gedaan, waardoor het college ervan mocht uitgaan dat Radrema Auto’s en [appellant] schriftelijk hebben ingestemd met uitstel tot en met 1 juli 2019. Aangezien het college op 1 juli 2019 het besluit aan Radrema Auto’s en [appellant] bekend heeft gemaakt, is tijdig beslist. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan.

Het betoog faalt.

10.4.    Aan hetgeen Radrema Auto’s en [appellant] naar voren hebben gebracht over de Atw wordt niet toegekomen. Daarom kan ook hun betoog dat de voorzieningenrechter hun brief van 7 oktober 2019 met de daarbij overgelegde stukken, waarin wordt toegelicht dat de Atw niet van toepassing is, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, onbesproken blijven.

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

680.