Uitspraak 201907330/1/R1


Volledige tekst

201907330/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Schiedam,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijken Sveaparken, Spaland en Kethel in Schiedam.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. D.L. B. van Popering en ir. N.G.B.M. Cup, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bij besluit van 17 september 2019 vastgestelde plaatsingsplan voorziet onder meer in de aanwijzing van de locatie Kalixfors naast de parkeerplaats tegenover huisnummer 3. [appellant] en anderen wonen aan de [locaties]. De aangewezen locatie Kalixfors tegenover huisnummer 3, bevindt zich op korte afstand van hun woningen. [appellant] en anderen kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Bespreking van de beroepsgronden

3.    [appellant] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid de locatie Kalixfors tegenover huisnummer 3 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC, omdat dit tot overlast in de vorm van bijgeplaatste afvalzakken en zwerfafval zal leiden. Zij voeren hierover aan dat nu al sprake is van zwerfafval in de aangrenzende groenstrook.

Verder zal de plaatsing van de ORAC volgens [appellant] en anderen hun uitzicht en het aangezicht van de woonomgeving aantasten.

[appellant] en anderen betogen dat het college onderzoek had moeten doen naar waardevermindering van de woningen in de omgeving van de ORAC voordat het besluit werd genomen. Zij stellen dat een ORAC op deze locatie leidt tot waardevermindering van hun woningen.

3.1.    Volgens het college zijn de negatieve gevolgen voor de omgeving van een ORAC op deze locatie beperkt, omdat de afstand tussen de ORAC en de woningen van [appellant] en anderen ongeveer 12 m tot 19 m bedraagt. Verder worden de ORAC’s mede door een volmeldsysteem op tijd geleegd en wordt er handhavend opgetreden tegen bijgeplaatste afvalzakken. De buurt Kalixfors/Sveaparken wordt door het college gezien als een buurt met een lage vervuilingssnelheid van/met zwerfafval.

Verder is er volgens het college slechts sprake van een geringe beperking van het uitzicht uit de woningen en van het aangezicht van de woningen, omdat van de ORAC alleen de stortzuil van ongeveer 1 m hoog zichtbaar is.

Volgens het college is er geen aanwijzing dat de ORAC op de locatie Kalixfors leidt tot waardevermindering van de nabijgelegen woningen en bestaat voorts geen plicht om onderzoek te doen naar waardevermindering van de woningen, maar staat het de bewoners vrij een verzoek tot nadeelcompensatie in te dienen.

3.2.    De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat het college naar voren heeft gebracht over de maatregelen om mogelijke overlast te voorkomen dan wel te beperken. In de omstandigheid dat er in de situatie zonder ORAC sprake is van zwerfafval in de aangrenzende groenstrook, behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien.

Voorts is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat gevolgen voor de aantasting van het aangezicht van de woningen en het uitzicht uit de woningen aanvaardbaar zijn.

Wat betreft het betoog over waardevermindering overweegt de Afdeling het volgende. In de enkele stelling van [appellant] en anderen dat plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van hun woningen zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van hun woningen als gevolg van de locatie en het gebruik van de ORAC zal dalen. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van de ORAC schade te lijden die in verband met de onevenredigheid daarvan niet voor hun rekening dient te komen, zij een verzoek om schadevergoeding tot het college kunnen richten.

Gelet op de gegeven motivering, heeft het college in de gestelde gevolgen voor de omgeving in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.

Het betoog slaagt niet.

4.    [appellant] en anderen betogen dat het gebruik van de ORAC leidt tot een onaanvaardbaar aantal verkeersbewegingen.

4.1.    Het college heeft toegelicht dat de ORAC op een maximale afstand van 200 m zal worden geplaatst van de woningen, waarvoor de ORAC bestemd is. Hierdoor is de verwachting dat het overgrote deel van de inwoners zich lopend naar de ORAC zal bewegen. Het college acht de eventuele toename van verkeer daarom acceptabel.

4.2.    Gelet op de toelichting is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat de toename van autoverkeer beperkt is en aanvaardbaar kan worden geacht. Het college heeft hierin dus geen aanleiding hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.

Het betoog slaagt niet.

5.    [appellant] en anderen betogen verder dat het college de voorkeur had moeten geven aan de locatie op de hoek van Degerfors/Kalixfors. Zij voeren hierover aan dat het locatiebezoek waarin de deelnemers de voorkeur uitspraken voor de locatie Kalixfors tegenover huisnummer 3 niet representatief was. Volgens is hen niet vastgesteld waar de aanwezigen woonden.

5.1.    Het college heeft bij de locatiekeuze onder meer de uitkomst van het locatiebezoek van belang geacht. Voor het locatiebezoek zijn omwonenden uitgenodigd. Het locatiebezoek heeft plaatsgevonden voordat het ontwerp van het besluit is opgesteld. Het college beoogt met het locatiebezoek meer inzicht in de voor- en nadelen van een locatie te krijgen. Een andere doelstelling is dat de bewoners meer inzicht krijgen waardoor er meer begrip en draagvlak voor de uiteindelijke locatiekeuze kan ontstaan. Het college stelt zich op het standpunt dat het bij de uiteindelijke afweging niet alleen de aantallen voor- en tegenstanders van een locatie maar ook de zwaarte van de verschillende argumenten heeft betrokken.

Aan het locatiebezoek hebben volgens het college veertien personen deelgenomen, waarvan een grote meerderheid een voorkeur uitsprak voor de locatie Kalixfors tegenover huisnummer 3. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om ervan uit te gaan dat anderen dan omwonenden het locatiebezoek oneigenlijk hebben beïnvloed.

Verder heeft het college van belang geacht dat in geval van een locatie op de hoek van Degerfors/Kalixfors een parkeerplaats zou moeten verdwijnen, wat het college niet wenselijk acht.

[appellant] en anderen hebben geen argumenten naar voren gebracht op basis waarvan moet worden geoordeeld dat de locatie op de hoek van Degerfors/Kalixfors geschikter is. Voor zover zij hebben gesteld, dat er op de hoek van Degerfors/Kalixfors geen tekort aan parkeerplaatsen is, is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid belang heeft kunnen toekennen aan het behoud van parkeerplaatsen.

Gelet op het vorenstaande is het door [appellant] en anderen aangedragen alternatief niet zodanig geschikter dat het college dat alternatief had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

191.