Uitspraak 201907424/1/R4


Volledige tekst

201907424/1/R4.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college),

verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 heeft het college zijn beslissing om op 30 juni 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen jegens [appellante] wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten €125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 11 september 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2020, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft volgens het college bestaan uit het verwijderen van een platte kartonnen doos van ongeveer A4-formaat (hierna: de doos), die op 30 juni 2019 zou zijn aangetroffen naast een ondergrondse inzamelcontainer ter hoogte van het perceel Cillerhoekstraat 2 te Rotterdam. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een ambtelijke rapportage.

[appellante] woont in de woning [locatie], die ligt in de nabijheid van de inzamelcontainer. Het college is ervan uitgegaan dat de aangetroffen doos van [appellante] afkomstig is, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan, en heeft haar daarom aangemerkt als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in verbinding met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018.

2.    [appellante] betoogt dat de ambtelijke rapportage niet deugdelijk is. Zo maken foto’s daarvan onderdeel uit, die niet in de tekst van de rapportage zijn vermeld. Zij betwist dat een foto de inzamelcontainer betreft.

2.1.     De Afdeling begrijpt het betoog aldus dat [appellante] betoogt dat het college niet op grond van de rapportage ervan heeft mogen uitgaan dat een doos met haar naam- en adresgegevens op 30 juni 2019 is aangetroffen naast de inzamelcontainer.

Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

De ambtelijke rapportage is opgesteld door een bijzonder opsporingsambtenaar en daarmee op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt.

Het rapport is voorzien van drie foto's, waarop achtereenvolgens twee keer een platte doos met adreslabel naast een inzamelcontainer en de lege vulopening van een inzamelcontainer zijn te zien. Geen aanleiding bestaat eraan te twijfelen dat de foto’s betrekking hebben op een op 30 juni 2019 aangetroffen doos bij de inzamelcontainer ter hoogte van het perceel Cillerhoekstraat 2 te Rotterdam. Dat in de tekst van de rapportage als bewijsstuk slechts één foto expliciet als bewijsstuk is genoemd en de andere twee niet, is daarvoor onvoldoende. In de rapportage staat dat op die datum een doos met geopend adreslabel is aangetroffen naast de inzamelcontainer en dat die niet vol was. De situatie op de foto’s stemt daarmee overeen.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het rapport. Het college heeft dat dan ook aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag mogen leggen.

Het betoog faalt in zoverre.

3.    [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan. Zij erkent dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de doos in de inzamelcontainer heeft gedaan. [appellante] voert aan dat het college niet heeft bewezen dat zij de doos naast de inzamelcontainer heeft geplaatst. [appellante] wijst erop dat het regelmatig voorkomt dat inzamelcontainers onzorgvuldig worden geledigd. Tijdens het ledigen kan afval uit de vuilniswagen met open dak vallen. Ter zitting heeft [appellante] gesteld dat het mogelijk is dat een buurtbewoner die een sleutel heeft van de inzamelcontainer, de doos uit de container heeft gehaald en deze vervolgens ernaast heeft gelegd. De buurtbewoner zou te kennen hebben gegeven dat wel eens te doen met afval uit de inzamelcontainer. Ook zouden meer buurtbewoners over een sleutel beschikken. Ter onderbouwing van haar stellingen over de mogelijke gang van zaken verwijst [appellante] naar foto’s.

3.1.    Het is niet zo dat het college, om iemand als overtreder te mogen aanmerken, onomstotelijk moet aantonen dat iemand afval verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen mag het college ervan uitgaan dat de persoon van wie de aangetroffen afvalstoffen afkomstig zijn, ook de overtreder is. Het college mag hiervan echter niet uitgaan indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij de overtreding niet heeft begaan. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om te weerleggen dat hij de overtreding niet heeft begaan. (Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432).

3.2.    [appellante] heeft een aantal foto’s ingebracht. Op een foto is te zien dat in een vuilniswagen met open dak afval ligt, waaronder een doos, afkomstig uit een geleegde inzamelcontainer. Op een andere foto is zichtbaar dat de desbetreffende doos naast de inzamelcontainer ter hoogte van perceel Cillerhoekstraat 2 te Rotterdam ligt. Daarnaast is op twee foto’s zichtbaar dat er huisvuil ligt naast deze inzamelcontainer. Op twee andere foto’s is te zien dat er iemand naast deze geopende inzamelcontainer staat. Ook heeft [appellante] foto’s overgelegd waarop te zien is dat handhavers naast een geopende inzamelcontainer staan.

Met het opperen van diverse mogelijkheden voor de manier waarop de doos naast de inzamelcontainer terecht is gekomen, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt zij niet degene is geweest die de doos daar verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft ter zitting toelichting gegeven op de instructies aan de gemeentelijke afvalophalers, in het bijzonder om tijdens het ledigingsproces gevallen afval op te rapen en de omgeving van de inzamelcontainer schoon achter te laten. De Afdeling volgt het college in zijn uitleg dat de verklaring van [appellante] niet overeenstemt met de in de ambtelijke rapportage opgenomen bevindingen van de opsporingsambtenaar over de plaats waar de kartonnen doos is aangetroffen. De andere, eerst ter zitting aangevoerde mogelijkheden kunnen zich in de praktijk mogelijk voordoen, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze zich in dit geval concreet hebben voorgedaan.

Het college heeft [appellante] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

963-163