Uitspraak 201908186/1/R2


Volledige tekst

201908186/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college aan Stichting Zayaz een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 83 sociale huurappartementen en 4 groepswoningen met 11 eenheden per groep voor psychogeriatrische zorg op het perceel aan het Sweelinckplein 12-20G te ’s-Hertogenbosch (hierna: het perceel).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.B.A.M. Gerritse, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Stichting Zayaz en [stichting], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Stichting Zayaz heeft op 2 april 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van 83 sociale huurappartementen en 4 groepswoningen met 11 eenheden per groep, voor psychogeriatrische zorg. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) kent de bestemming "Maatschappelijk" aan het perceel toe. Volgens het college is het bouwplan in strijd met deze bestemming, omdat de functie wonen daarbinnen niet is toegestaan. Verder wordt de maximaal toegestane bouwhoogte deels overschreden en is het bouwplan deels buiten het bouwvlak voorzien. Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

Op verzoek van [appellant] heeft de raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch dit project op grond van de "Coördinatieverordening Wro gemeente ’s-Hertogenbosch" bij besluit van 7 mei 2019 aangewezen als project waarvan het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt de voorbereiding en bekendmaking van de besluitvorming omtrent verlening van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo te coördineren met de voorbereiding en bekendmaking van de besluitvorming omtrent het toekennen van een ontheffing hogere waarde verkeersgeluid. Dit betekent dat op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is op de ontheffing hogere waarde verkeersgeluid en is de omgevingsvergunning gelijktijdig met deze ontheffing ter inzage gelegd.

[appellant] woont op het perceel aan het [locatie] te ’s-Hertogenbosch en kan zich niet met het besluit van 23 september 2019 verenigen.

2.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Woongenot en privacy

3.    [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hij voert aan dat het realiseren van het bouwplan zijn woongenot en privacy aantast, omdat het bouwplan 3 m dichterbij zijn woning wordt gerealiseerd dan de bestaande bebouwing op het perceel. Daarnaast voert hij aan dat de situering van de ingang van de dagbesteding leidt tot geluidsoverlast afkomstig van de bezoekers van de dagbesteding, omdat de ingang ter hoogte van zijn woning is gesitueerd.

3.1.    Het college heeft zich in het besluit van 23 september 2019 op het standpunt gesteld dat het bouwplan het woongenot en de privacy van [appellant] niet in onaanvaardbare mate aantast. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat op de bij het besluit van 23 september 2019 behorende tekeningen is te zien dat er ter plaatse van de bestaande laagbouw, naast de woning en ter hoogte van de tuin van [appellant], geen nieuwbouw zal worden gerealiseerd. De bestaande bebouwing ligt op een afstand van 15,6 m van de woning op het perceel aan het Sweelinckplein 11. Het bouwplan begint ter hoogte van de voorgevelrooilijn van de woning van [appellant] en komt op een afstand van 14,3 m van de woning op het perceel aan het Sweelinckplein 11 te liggen, waardoor het bouwplan 1,3 m dichterbij de woning van [appellant] komt te liggen dan de bestaande bebouwing op het perceel. De balkongalerij van het bestaande verzorgingstehuis ligt op een afstand van 16,3 m van de woning op het perceel aan het Sweelinckplein 11. De balkons die deel uitmaken van het bouwplan zullen op een afstand van 13,6 m worden gerealiseerd. Dat betekent dat deze balkons 2,7 m dichterbij de woning van [appellant] komen te liggen dan de bestaande balkons. De hoogte van de nieuwbouw is overwegend lager dan de bestaande bebouwing op het perceel. Voor de woningen aan het Sweelinckplein is van belang dat de zichtoriëntatie vanuit het bouwplan haaks ligt ten opzichte van de woningen en de woningen zelf ongewenste inkijk in de tuin belemmeren. Bovendien heeft de woning van [appellant] geen raamopeningen die gericht zijn richting het bouwplan.

Wat betreft de vrees voor geluidsoverlast heeft het college in het besluit van 23 september 2019 toegelicht dat in het akoestisch onderzoek van K+ Adviesgroep van 4 juni 2019 inzicht wordt gegeven in de geluidsbelasting van het wegverkeer op het bouwplan en de mogelijke invloed van reflectie van het wegverkeersgeluid naar andere geluidgevoelige bestemmingen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van wettelijke normen ten aanzien van de belasting van de bestaande woningen in de omgeving van het bouwplan. Het is niet te verwachten dat het prolongeren van huiskamerbijeenkomsten of andere kleinschalige maatschappelijke activiteiten in het complex tot geluidhinder voor de omgeving zal leiden, aldus het college in het besluit van 23 september 2019.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich met de weergegeven motivering in het besluit van 23 september 2019 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan geen zodanige aantasting van het woongenot dan wel de privacy van [appellant] oplevert, dat het college de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

Parkeren

4.    [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat het realiseren van het bouwplan zal leiden tot een hogere parkeerdruk.

4.1.    Het college heeft zich in het besluit van 23 september 2019 op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de parkeernormen van de "Nota Parkeernormering 2016" (hierna: de nota). De parkeerbehoefte van het bouwplan is aan de hand van de nota berekend en vastgesteld op 94 parkeerplekken. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat er op eigen terrein twee parkeerterreinen worden aangelegd met in totaal 66 parkeerplaatsen. Het parkeerterrein aan de achterzijde van het gebouw zal 48 parkeerplaatsen hebben en het parkeerterrein op de hoek van het Sweelinckplein en de Händelstraat zal over 18 parkeerplekken beschikken. Daarnaast worden de 31 bestaande parkeerplekken in het openbaar gebied, die toegewezen waren aan en in gebruik genomen waren door het voormalige zorgcentrum, toegewezen aan het bouwplan. Die parkeerplekken zijn hoofdzakelijk bedoeld voor bezoekers.

Uit de toelichting van het college volgt dat er wordt voorzien in de parkeerbehoefte van het bouwplan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen vanwege de parkeerdruk. De gestelde omstandigheid dat de huidige parkeerdruk in de wijk al hoog is, is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

Verkeer

5.    [appellant] betoogt verder dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, nu het bouwplan tot onveilige verkeerssituaties leidt, omdat de ingang van de dagbesteding is gesitueerd ter hoogte van de doodlopende straat waar zijn woning is gevestigd. Volgens [appellant] fietsen scholieren van het Sint-Janslyceum via deze locatie naar school. Daardoor zal het verkeer dat personen brengt naar en ophaalt van de dagbesteding conflicteren met de fietsroute van deze scholieren. Dit levert met name gevaarlijke situaties op indien auto’s de doodlopende straat aan het Sweelinckplein achteruitrijdend in rijden om te kunnen keren, aldus [appellant].

5.1.    Het college heeft zich in het besluit van 23 september 2019 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet leidt tot onveilige verkeerssituaties. Volgens het college treedt de wijziging van het druktebeeld alleen op daar waar het verkeer van en naar het eigen parkeerterrein rijdt, aan de achterzijde van het bouwplan. Het verkeer dat gebruik maakt van het Sweelinckplein is hoofdzakelijk verkeer ten behoeve van het gebruik van het bouwplan in overeenstemming met de bestemming "Maatschappelijk". De verkeerintensiteit op deze weg zal dan ook niet veel anders zijn dan toen het pand nog in gebruik was als verzorgingstehuis waar 130 ouderen verbleven en bezoek ontvingen. Het parkeerterrein aan de achterzijde van het bouwplan wordt ontsloten door de Vivaldistraat naar de Pettelaarseweg en de Händelstraat, waardoor het verkeer niet de wijk in wordt gestuurd. De verkeers- en parkeerbelasting van de locatie wordt evenwichtig verdeeld en er wordt voorkomen dat de verkeersdoorstroming in de Vivaldistraat wordt bemoeilijkt, omdat er aan de oostzijde van het bouwplan een tweede toegang tot het achterterrein wordt gerealiseerd met bevoorradingsruimte en parkeerplaatsen. De Vivaldistraat, de Händelstraat en het Sweelinckplein zijn  erftoegangswegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u die ontworpen zijn voor een verkeersintensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarom acht het college een verkeersintensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal aanvaardbaar. Volgens het college zijn de wegen rondom het bouwplan erg rustig met een verkeersbelasting van 400 tot 500 motorvoertuigen per etmaal. Het veelvuldig gebruik van het Sweelinckplein door scholieren herkent het college niet. Het college heeft op drie werkdagen tussen 07:45 uur en 08:45 uur verkeerstellingen laten uitvoeren. Het maximum aantal fietsers dat is geteld is 9. Het maximum aantal auto’s dat is geteld is 4.

Gelet op de toelichting van het college is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van onveilige verkeerssituaties. Het college heeft in wat [appellant] heeft aangevoerd over de verkeersveiligheid geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

Het betoog faalt.

Alternatieven

6.    [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat er geschiktere alternatieven zijn. Hij voert aan dat er minder bezwaren bestaan tegen het bouwplan indien het  geheel wordt gerealiseerd binnen de contouren van de bestaande bebouwing en de ingang van de ontmoetingsruimte gerealiseerd wordt op de hoek van de Pettelaarseweg en het Sweelinckplein.

6.1.    Het college dient te beslissen aan de hand van de aanvraag zoals die is ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:915, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van planologische medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan [appellant] om aannemelijk te maken dat dergelijke alternatieven bestaan.

Het door [appellant] voorgestelde alternatief leidt er weliswaar toe dat het bouwplan verder van zijn woning komt te liggen, maar daarmee komt het bouwplan ook dichterbij de woningen aan de Vivaldistraat te liggen. Dit betekent dat het voorgestelde alternatief slechts leidt tot een verschuiving van de ruimtelijke gevolgen. Alleen al daarom kan met het door [appellant] geboden alternatief geen gelijkwaardig resultaat worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Het betoog faalt.

Doorstroom

7.    Het betoog van [appellant] dat het beoogde gebruik van het bouwplan ten behoeve van wonen in het sociale huursegment met een maximale inkomensgrens de doorstroming van bewoners in de wijk blokkeert, kan niet leiden tot vernietiging van het besluit van 23 september 2019, omdat het hanteren van een inkomensgrens geen onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. Alleen al daarom faalt het betoog.

Planschade

8.    Het betoog van [appellant] dat het college de gevraagde vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen vanwege de nadelige invloed van het bouwplan op de waarde van zijn woning, faalt. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan.

Conclusie

9.    Het beroep is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

531-884.