Uitspraak 201905190/1/R1


Volledige tekst

201905190/1/R1.
Datum uitspraak: 8 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Beverwijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 heeft het college de locatie tegenover [locatie 1] te Beverwijk aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2020, waar [appellant A], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het besluit strekt tot de aanwijzing van de locatie tegenover [locatie 1] voor de plaatsing van een ORAC. In het ontwerpbesluit was tegenover [locatie 2] een locatie opgenomen voor de plaatsing van de ORAC. In het definitieve besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op die locatie geen ORAC kan worden geplaatst, omdat de bewoners van de [locatie 3] hierdoor te veel overlast ondervinden. Daarom is voor een nieuwe locatie gekozen, namelijk tegenover [locatie 1].

2.    [appellant] woont aan de [locatie 1] te Beverwijk. De aangewezen locatie bevindt zich op korte afstand zijn woning. [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen, aangezien dit volgens hem ten koste gaat van een rechte oversteek vanaf zijn tuinpad naar de overzijde van het woonerf.

Toetsingskader

3.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC.

Bestuurlijke lus

3.    Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Beroepsgronden

4.    [appellant] betoogt dat het onvoldoende duidelijk is voor welke bewoners de ORAC precies bedoeld is. De Afdeling vat dit betoog zo op dat er volgens [appellant] ten onrechte geen koppeling is gemaakt tussen een container en de specifieke adressen. Het besluit van 14 mei 2019 betreft de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC’s. Het bevoegd gezag, in dit geval het college, is gehouden om concrete locaties voor ondergrondse afvalcontainers door middel van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb aan te wijzen. Dat geen koppeling wordt gemaakt tussen een container en specifieke adressen maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Het betoog slaagt niet.

5.    [appellant] betoogt verder dat hij door het college ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord voordat het college besloot de locatie tegenover [locatie 1], die zich schuin tegenover zijn tuinpad bevindt, aan te wijzen. Bij de vormgeving van dit tuinpad is, volgens [appellant], rekening gehouden met de visuele beperking van zijn dochter. Nu het college ten opzichte van het ontwerp van het besluit heeft gekozen voor een andere - pal tegenover het tuinpad van zijn woning gesitueerde - locatie voor de ORAC, is hij niet op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om zijn mening te kunnen geven over de uiteindelijk gekozen locatie tegenover [locatie 1]. Weliswaar is er na het nemen van het besluit een e-mail verstuurd door het college waarin staat dat [appellant] tegemoet zal worden gekomen, maar concrete toezeggingen heeft het college niet gedaan, aldus [appellant].

5.1.    De Afdeling overweegt dat er onder omstandigheden uit oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming aanleiding kan bestaan om betrokkenen in kennis te stellen van de ten opzichte van het ontwerp gewijzigde locatie en aan hen gelegenheid te bieden daarop te reageren. [appellant] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het college naar aanleiding van het ontwerp van het besluit wel met twee andere omwonenden contact heeft gehad ten aanzien van de wijziging van de locatie tegenover [locatie 1], maar niet met [appellant] zelf, terwijl dat in de omstandigheden van dit geval wel voor de hand had gelegen. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat een rechte oversteek vanaf zijn tuinpad naar de Wingerd vanwege de visuele beperking van zijn dochter nodig is. Dit heeft hij destijds ook bij de projectleider van de gemeente aangekaart. Volgens [appellant] is, wanneer de ORAC wordt gesitueerd op de aangewezen locatie, een rechte oversteek vanaf het tuinpad van zijn woning niet mogelijk. Om die reden had volgens [appellant] een relatief beperkte verplaatsing van de ORAC plaats moeten vinden, zodanig dat vanaf het tuinpad van zijn woning een rechte oversteek naar de overzijde van de straat mogelijk zou zijn. Hij stelt dat niet valt in te zien dat zich daar zwaarwegende belangen tegen zouden verzetten.

Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval had het voor de hand gelegen dat het college, voorafgaand aan het nemen van het besluit van 14 mei 2019, [appellant] in kennis had gesteld van de ten opzichte van het ontwerp gewijzigde locatie en hem de gelegenheid had geboden daarop te reageren. Alsdan zou [appellant] voorafgaand aan het besluit hebben kunnen aangeven welke gevolgen de keuze voor de gewijzigde locatie voor hem en in het bijzonder voor zijn dochter zou hebben. Vervolgens zou het college mede op basis daarvan hebben kunnen beoordelen, of de ORAC op zodanige locatie gesitueerd zou kunnen worden dat een rechte oversteek vanaf het tuinpad van de woning van [appellant] mogelijk zou zijn. Nu het college dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in zoverre niet genomen met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.    De conclusie is dat het besluit van 14 mei 2019 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen.

7.     De Afdeling acht in dit geval toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51d van de Awb aangewezen. Met het oog op een zo finaal mogelijke beslechting van het geschil zal de Afdeling daarom het college opdragen om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog:

- [appellant] in de gelegenheid te stellen om te reageren op de ten opzichte van het ontwerp gewijzigde locatie van de ORAC en vervolgens deugdelijk te motiveren op welke wijze diens belangen, in het bijzonder de belangen die verband houden met de aandoening van de dochter van [appellant], zijn betrokken bij de aanwijzing van de locatie tegenover [locatie 1], dan wel een gewijzigd besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen;

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst zo spoedig mogelijk mee te delen.

8.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van de gemeente Beverwijk op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 14 mei 2019 te herstellen en de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020

191-928.