Uitspraak 201908344/1/R1


Volledige tekst

201908344/1/R1.
Datum uitspraak: 8 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Alkmaar,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het college het "Aanwijzingsbesluit OC201920-ZU130R" vastgesteld. Hierbij is locatie ZU130R, aan de Westerweg ter hoogte van nummers 378 en 380, aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2020. Partijen zijn, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college locatie ZU130R, aan de Westerweg ter hoogte van de nummers 378 en 380, aangewezen als locatie voor het plaatsen van een orac. [appellant] woont aan [locatie], vlakbij locatie ZU130R. Hij kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie. Volgens hem is de aangewezen locatie niet geschikt als locatie voor een orac en is er een alternatieve locatie die wel geschikt is.

2.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie ZU130R heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de aangewezen locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van locatie ZU130R vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Bij het bepalen van locaties voor orac’s hanteert het college een aantal criteria, zoals vastgesteld in het "Beleid inzameling huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel" van 22 november 2016. Deze criteria/aspecten houden, voor zover hier van belang, in:

"- doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte;

- de toegankelijkheid van de straat voor het inzamelvoertuig een belemmering vormt;

- beperken van de overlast voor de omgeving;

- verkeersveiligheid;

- aanwezigheid van parkeerplaatsen;

- de arbeidsbelasting voor inzamelaars;

- financiële en inzamel logistieke aspecten;

- fysieke (on)mogelijkheid. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan kabels en leidingen in de ondergrond en de aanwezigheid van bomen ter plaatse."

4.    [appellant] betoogt dat de aangewezen locatie ongeschikt is als locatie voor een orac, omdat de verkeersveiligheid in het geding komt. Daartoe voert hij aan dat het zicht vanuit de uitrit van de woningen op de nrs. 376, 378 en 380 door de orac zal worden geblokkeerd. Ook wijst hij erop dat er op de aangewezen locatie geen trottoir aanwezig is, zodat gebruikers van de orac over het wegdek zullen gaan lopen en op het wegdek stil zullen staan om het afval in de orac te deponeren.

Verder voert hij dat de orac op de aangewezen locatie zijn woongenot zal schaden en zal leiden tot waardevermindering van zijn woning, omdat er vanuit de woonkamer rechtstreeks zicht op de orac zal zijn waar veelal afval naast wordt gelegd.

Tot slot voert hij aan dat de aangewezen locatie niet is getoetst aan het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (hierna: HIOR).

4.1.    Het college heeft uiteengezet dat de aangewezen locatie voldoet aan de criteria en daarom geschikt is als locatie voor plaatsing van een orac. Het betoog van [appellant] geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het college heeft toegelicht dat de verkeersveiligheid van de aangewezen locatie is beoordeeld door een verkeerskundige. Uit zijn bevindingen komt naar voren dat de verkeersveiligheid minimaal wordt aangetast als gevolg van de orac en de aanwezigheid van het inzamelvoertuig. In aanmerking genomen dat het grootste deel van de orac zich ondergronds bevindt en de bovengrondse inwerpzuil een beperkte omvang heeft, heeft het college zich, mede gezien de bevindingen van de verkeersdeskundige, op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van de orac er niet toe leidt dat er bij het verlaten van de uitrit onvoldoende zicht op de Westerweg is. Evenmin vormt de omstandigheid dat de orac niet in het trottoir is voorzien aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt heeft mogen achten, omdat gebruikers van de orac bij het deponeren van het afval in de inwerpzuil op de rondom de inwerpzuil aan te brengen verharding kunnen staan. Daarnaast acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het oversteken van het wegdek leidt tot verkeersonveilige situaties, omdat gebruikers van de orac aan de oostzijde van de Westerweg gebruik kunnen maken van het trottoir en op de Westerweg een maximale snelheid van 30 km/u geldt.

Ook hetgeen [appellant] voor het overige aanvoert, kan niet leiden tot het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft mogen achten als locatie voor een orac. Het verkeerd aanbieden van afval, doordat het naast de orac wordt geplaatst, betreft een kwestie van handhaving. Daarnaast is de inwerpzuil beperkt in omvang en heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen wegens zicht op de orac zodanig groot zijn, dat het college had moeten afzien van aanwijzing van de locatie. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de orac zal dalen. In de enkele stelling dat de woning in waarde zal dalen behoeft het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie ZU130R af te zien.

Het college hoefde in het kader van de voorbereiding van dit aanwijzingsbesluit niet te toetsen aan het HIOR. Het college heeft uiteengezet dat dit Handboek geen toetsingskader vormt voor aanwijzingsbesluiten en in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat deze uiteenzetting niet juist is.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt dat het college had moeten kiezen voor de door hem in zijn zienswijze over het ontwerpbesluit voorgestelde alternatieve locatie, in het groen aan de noordzijde van de Irenelaan. Het college heeft in reactie op zijn zienswijze zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door hem aangedragen locatie ongeschikt is voor de plaatsing van een orac wegens de aanwezigheid van kabels, leidingen en bomen. Volgens hem zijn er geen bomen en voor zover er kabels en leidingen zijn, kunnen deze eenvoudig worden verplaatst.

5.1.    Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, heeft het college locatie ZU130R geschikt kunnen achten voor het plaatsen van een orac. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college niet in redelijkheid voor die locatie heeft kunnen kiezen. Daarbij overweegt de Afdeling dat de door [appellant] voorgestelde locatie volgens het college niet geschikt is, omdat daar laag- en middenspanningskabels, datakabels van KPN en Ziggo, en gas- en waterleidingen liggen. Van het college kan niet worden verlangd dat het reeds aanwezige kabels en leidingen verplaatst.

Het betoog faalt.

6.    Voor zover [appellant] voor het overige verzoekt de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in het Verslag behandeling zienswijzen en het aanwijzingsbesluit hierop is ingegaan. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020

91-855.