Uitspraak 202003034/2/R4


Volledige tekst

202003034/2/R4.
Datum uitspraak: 2 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2020 in zaken nrs. 19/1831 en 19/1267 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

Procesverloop

Geweigerde omgevingsvergunning

Bij besluit van 30 mei 2018 heeft het college geweigerd aan [verzoeker] omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor een periode van vijf jaar, ten behoeve van de stalling van caravans in een deel van de kassen op het perceel [locatie] te Huissen.

Bij besluit van 29 januari 2019 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Last onder dwangsom

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 12 maart 2019 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak en hoger beroep

Bij uitspraak van 30 april 2020 heeft de rechtbank de door [verzoeker] tegen de besluiten van 29 januari 2019 en 12 maart 2019 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de voorlopige voorziening getroffen dat de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn wordt opgeschort tot 1 juli 2020.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 1 oktober 2020.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juni 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door T.J.E. Lodders LL.B. en mr. E.P.H. Weijde-Leenders, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie] te Huissen (hierna: het perceel). Hij exploiteert een glastuinbedrijf ter plaatse.

Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard" (hierna te noemen: het bestemmingsplan). In dit plan is aan het perceel de bestemming "Agrarisch glastuinbouw" toegekend, met de nadere gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied intensiveringsgebied". Voor gronden met die aanduiding geldt volgens het college dat het beleid erop is gericht om via herstructurering een intensivering van de glastuinbouw tot stand te brengen.

Artikel 3.1.2, onderdeel d, van de planregels luidt:

"Voor opslag gelden, aanvullend op het bepaalde in c, de volgende voorwaarden:

1. opslag is uitsluitend toegestaan in de vorm van inpandige statische opslag;

2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;

3. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

4. detailhandel is niet toegestaan."

3.    [verzoeker] gebruikt een deel van de kassen op zijn perceel voor het stallen van caravans.

4.    Het college stelt dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en heeft hem bij besluit van 3 oktober 2018 aangeschreven om de stalling van kampeermiddelen in de kassen voor 1 april 2019 te beëindigen en beëindigd te houden door alle kampeermiddelen (caravans, campers, vouwwagens, aanhangers, trailers etc.) uit de kassen te verwijderen en verwijderd te houden. Als hij niet tijdig aan deze last voldoet, wordt een dwangsom verbeurd van € 30.000,-.

In het besluit op bezwaar van 12 maart 2019 heeft het college deze last gehandhaafd, maar heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2019.

5.    In de aangevallen uitspraak is, voor zover hier van belang, het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 12 maart 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het gebruik van de kassen op het perceel voor de stalling van caravans in strijd is met artikel 3.1.2, onderdeel d, van de planregels. De rechtbank heeft [verzoeker] niet gevolgd in zijn betoog dat deze bepaling onverbindend is. Volgens de rechtbank was het college daarom bevoegd om handhavend op te treden.

Verder heeft de rechtbank [verzoeker] niet gevolgd in zijn betoog dat het college wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van handhavend optreden. Volgens de rechtbank slaagt het beroep van [verzoeker] op het vertrouwensbeginsel niet en heeft [verzoeker] uit de gang van zaken rondom het opstarten van het waterlinzenproject in zijn kassen redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat het college de caravanstalling zou blijven gedogen. Verder heeft de rechtbank [verzoeker] niet gevolgd in zijn betoog dat handhaving in dit concrete geval onevenredig is.

Wel heeft de rechtbank, nu daartegen bij het college geen bezwaren bestonden, de voorlopige voorziening getroffen dat de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn wordt opgeschort tot 1 juli 2020.

6.    [verzoeker] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep ziet ook op het oordeel van de rechtbank over de weigering van het college om vergunning te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de stalling van caravans in zijn kassen. Het verzoek om voorlopige voorziening ziet alleen op het oordeel over het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de last onder dwangsom wordt geschorst totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. [verzoeker] stelt dat zijn voornaamste bron van inkomsten per direct zal wegvallen als hij de caravanstalling moet beëindigen. Omdat het waterlinzenproject - dat hij op uitnodiging van de gemeente is gestart in zijn kassen - nog niet voldoende opbrengst genereert, zal hij in dat geval in grote financiële problemen komen, waarschijnlijk uitmondend in een faillissement. De caravanstalling is nodig om het opstarten van het waterlinzenproject te kunnen bekostigen. Gelet op het door het college gewekte vertrouwen rondom het opstarten van het waterlinzenproject en omdat de caravanstalling volgens hem kan worden gelegaliseerd - waarvoor hij ook omgevingsvergunning heeft gevraagd voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan - acht hij het niet redelijk om de stalling te moeten beëindigen voordat hierover in de hoofdzaak duidelijkheid bestaat. Daarbij wijst hij erop dat de door de gemeente voorgenomen herstructurering van De Rietkamp, waarbij sanering van oude glasopstanden en herverkaveling zouden moeten plaatsvinden, niet van de grond komt.

Subsidiair heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter gevraagd een langere begunstigingstermijn vast te stellen. In dat verband stelt hij dat veel mensen dit jaar niet op vakantie gaan vanwege de coronacrisis en dat de caravanstalling dus vol blijft staan. Volgens [verzoeker] ontbreken andere locaties om de caravans op korte termijn te kunnen stallen.

7.    De voorzieningenrechter stelt vast dat, na de verlenging van de begunstigingstermijn bij besluit van 9 juni 2020, uiterlijk op 1 oktober 2020 aan de opgelegde last onder dwangsom moet zijn voldaan. Mede als gevolg van de uitbraak van het coronavirus, is niet te verwachten dat de Afdeling op dat moment al uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

8.    In dit geding zijn verschillende vragen aan de orde. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor de beantwoording daarvan.

Die beantwoording zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden.

De voorzieningenrechter zal het verzoek van [verzoeker] daarom beoordelen aan de hand van een belangenafweging.

9.    Het belang van [verzoeker] om niet gedwongen te worden de last onder dwangsom uit te voeren voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure is groot. Ter zitting heeft [verzoeker] nader toegelicht dat de caravanstalling met medeweten van de gemeente al stapsgewijs wordt afgebouwd, al naar gelang de inkomsten en het ruimtebeslag van het waterlinzenproject toenemen. Volgens hem is het niet alleen in financieel opzicht onmogelijk om de caravanstalling nu al volledig te beëindigen, maar is het, gelet op het aantal caravans dat ter plaatse nog is gestald, ook feitelijk onmogelijk om alle caravans voor 1 oktober 2020 elders onder te (laten) brengen.

Het college stelt dat het belang bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder moet wegen dan het belang van [verzoeker] bij schorsing van het aan hem gerichte dwangsombesluit. Volgens het college weet [verzoeker] al vele jaren dat het stallen van caravans in kassen niet is toegestaan en dat hiertegen handhavend zal worden optreden. De oorspronkelijke begunstigingstermijnen zijn al verschillende keren verruimd of opgeschort. Weliswaar vindt van gemeentewege onderzoek plaats over de vraag of de herstructurering van het glastuinbouwgebied De Rietkamp moet worden voorgezet - waarbij ook overleg plaatsvindt met de provincie over andere mogelijkheden voor dit gebied - maar dit betekent volgens het college niet dat het stallen van caravans in kassen nog langer moet worden toegestaan. Daarom acht het college een verdere verlenging van de begunstigingstermijn niet wenselijk.

10.    Bij afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in dit geval een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het belang van [verzoeker], zoals hij dit heeft uiteengezet. Hierdoor kan de stalling van de caravans weliswaar nog wat langer worden voortgezet dan het college blijkens zijn besluit van 9 juni 2020 wenselijk acht, maar nu het college de begunstigingstermijn al verschillende keren heeft verlengd, zal dit naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare of onomkeerbare gevolgen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gebleken dat belangen van derden zich ertegen verzetten dat de stalling van caravans nog enige tijd wordt voortgezet.

11.    Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

12.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 oktober 2018 verbonden begunstigingstermijn wordt verlengd totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.099,49 (zegge: duizendnegenennegentig euro en negenenveertig cent), waarvan € 1.050, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2020

208.