Uitspraak 202003037/2/R4


Volledige tekst

202003037/2/R4.
Datum uitspraak: 2 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 30 april 2020 in zaken nrs. 19/5664, 19/5671, 19/7138 en 19/7141 in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 21 december 2017 heeft het college aan [verzoeker A] en [verzoeker B] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2018 heeft het college de door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen de besluiten van 21 december 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2018 heeft de rechtbank de door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen de besluiten van 10 april 2018 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1752, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker A] en [verzoeker B] gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2018 vernietigd, de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten op bezwaar van 10 april 2018 vernietigd.

Bij afzonderlijke besluiten van 27 augustus 2019 heeft het college de door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen de besluiten van 21 december 2017 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 april 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 27 augustus 2019 vernietigd en de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college de aan de lasten onder dwangsom verbonden begunstigingstermijnen verlengd tot 1 oktober 2020.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juni 2020, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Deventer, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door T.J.E. Lodders LL.B. en mr. E.P.H. Weijde-Leenders, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker A] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Huissen.

[verzoeker B] is eigenaar van het perceel [locatie 2] te Huissen. Zij exploiteren beiden een glastuinbedrijf op hun perceel.

Voor de percelen van [verzoeker A] en [verzoeker B] geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard" (hierna te noemen: het bestemmingsplan). In dit plan is aan hun percelen de bestemming "Agrarisch glastuinbouw" toegekend, met de nadere gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied intensiveringsgebied". Voor gronden met die aanduiding geldt volgens het college dat het beleid erop is gericht om via herstructurering een intensivering van de glastuinbouw tot stand te brengen.

Artikel 3.1.2, onderdeel d, van de planregels luidt:

"Voor opslag gelden, aanvullend op het bepaalde in c, de volgende voorwaarden:

1. opslag is uitsluitend toegestaan in de vorm van inpandige statische opslag;

2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;

3. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;

4. detailhandel is niet toegestaan."

3.    [verzoeker A] en [verzoeker B] gebruiken een deel van hun kassen voor het stallen van caravans.

Het college stelt dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en heeft hen in de besluiten van 21 december 2017 aangeschreven om dit gebruik voor 6 mei 2018 te beëindigen en beëindigd te houden. Als zij niet tijdig aan deze last voldoen, wordt een dwangsom verbeurd van € 30.000,-.

In de besluiten op bezwaar van 10 april 2018 heeft het college deze last gehandhaafd, maar heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot en met 31 augustus 2018.

Nadat deze besluiten op bezwaar door de Afdeling zijn vernietigd bij uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1752, moest het college opnieuw beslissen op de door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen de besluiten van 21 december 2017 gemaakte bezwaren.

4.    In de besluiten op bezwaar van 27 augustus 2019 heeft het college de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard en heeft het de last onder dwangsom wederom gehandhaafd, maar heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2020.

5.    Bij besluit van 18 februari 2020 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2020.

6.    In de aangevallen uitspraak zijn de beroepen van [verzoeker A] en [verzoeker B] gegrond verklaard. De rechtbank heeft [verzoeker A] en [verzoeker B] niet gevolgd in hun betoog dat het college wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van handhavend optreden. Volgens de rechtbank slaagt het beroep van [verzoeker A] en [verzoeker B] op het vertrouwensbeginsel niet en hebben zij uit de gang van zaken rondom het opstarten van het project Living Lab in hun kassen redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat het college hun caravanstallingen zou blijven gedogen. Verder heeft de rechtbank [verzoeker A] en [verzoeker B] niet gevolgd in hun betoog dat handhaving in dit concrete geval onevenredig is.

Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat het college [verzoeker A] en [verzoeker B] ten onrechte niet heeft gehoord voorafgaand aan het nemen van de nieuwe besluiten op bezwaar. Daarom heeft de rechtbank de besluiten van 27 augustus 2019 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.

7.    [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben hiertegen hoger beroep ingesteld. Daarnaast loopt er bij de Afdeling een procedure onder zaaknummer 202003355/1/R4 over de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen aan [verzoeker A] en [verzoeker B] voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de stalling van caravans in hun kassen.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom worden geschorst totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. Zij stellen dat hun voornaamste bron van inkomsten per direct zal wegvallen als zij hun caravanstallingen moeten beëindigen. Omdat de innovatieve teelten in hun kassen - die zij op uitnodiging van de gemeente zijn gestart in het kader van het zogenoemde project Living Lab - nog niet voldoende opbrengst genereren, zullen zij in dat geval in grote financiële problemen komen, waarschijnlijk uitmondend in hun faillissementen. De caravanstallingen zijn nodig om het opstarten van de innovatieve teelten te kunnen bekostigen. Gelet op het door het college gewekte vertrouwen rondom het opstarten van project Living Lab en omdat de caravanstallingen volgens hen kunnen worden gelegaliseerd - waarvoor zij ook omgevingsvergunning hebben gevraagd voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan - achten zij het niet redelijk om hun stallingen te moeten beëindigen voordat hierover in de hoofdzaak duidelijkheid bestaat. Daarbij wijzen zij erop dat de door de gemeente voorgenomen herstructurering van De Rietkamp, waarbij sanering van oude glasopstanden en herverkaveling zouden moeten plaatsvinden, niet van de grond komt.

Subsidiair hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzieningenrechter gevraagd een langere begunstigingstermijn vast te stellen. In dat verband stellen zij dat veel mensen dit jaar niet op vakantie gaan vanwege de coronacrisis en dat de caravanstalling dus vol blijft staan. Volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] ontbreken andere locaties om de caravans op korte termijn te kunnen stallen.

8.    De voorzieningenrechter stelt vast dat, na de verlenging van de begunstigingstermijn bij besluit van 9 juni 2020, uiterlijk op 1 oktober 2020 aan de opgelegde lasten onder dwangsom moet zijn voldaan. Mede als gevolg van de uitbraak van het coronavirus, is niet te verwachten dat de Afdeling op dat moment al uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

9.    In dit geding zijn verschillende vragen aan de orde. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor de beantwoording daarvan.

Die beantwoording zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden.

De voorzieningenrechter zal het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] daarom beoordelen aan de hand van een belangenafweging.

10.    Het belang van [verzoeker A] en [verzoeker B] om niet gedwongen te worden de lasten onder dwangsom uit te voeren voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure is groot. Ter zitting hebben zij nader toegelicht dat hun caravanstallingen met medeweten van de gemeente al stapsgewijs worden afgebouwd, al naar gelang de inkomsten en het ruimtebeslag van de innovatieve teelten in hun kassen toenemen. Volgens hen is het niet alleen in financieel opzicht onmogelijk om de caravanstallingen nu al volledig te beëindigen, maar is het, gelet op het aantal caravans dat ter plaatse nog is gestald, ook feitelijk onmogelijk om alle caravans voor 1 oktober 2020 elders onder te (laten) brengen.

Het college stelt dat het belang bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder moet wegen dan de belangen van [verzoeker A] en [verzoeker B] bij schorsing van de aan hen gerichte dwangsombesluiten. Volgens het college weten [verzoeker A] en [verzoeker B] al vele jaren dat het stallen van caravans in kassen niet is toegestaan en dat hiertegen handhavend zal worden optreden. De oorspronkelijke begunstigingstermijnen zijn al verschillende keren verruimd of opgeschort. Weliswaar vindt van gemeentewege onderzoek plaats over de vraag of de herstructurering van het glastuinbouwgebied De Rietkamp moet worden voorgezet - waarbij ook overleg plaatsvindt met de provincie over andere mogelijkheden voor dit gebied - maar dit betekent volgens het college niet dat het stallen van caravans in kassen nog langer moet worden toegestaan. Daarom acht het college een verdere verlenging van de begunstigingstermijn niet wenselijk.

11.    Bij afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in dit geval een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de belangen van [verzoeker A] en [verzoeker B], zoals zij die hebben uiteengezet. Hierdoor kan de stalling van de caravans weliswaar nog wat langer worden voortgezet dan het college blijkens zijn besluit van 9 juni 2020 wenselijk acht, maar nu het college de begunstigingstermijn al verschillende keren heeft verlengd, zal dit naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare of onomkeerbare gevolgen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gebleken dat belangen van derden zich ertegen verzetten dat de stalling van caravans nog enige tijd wordt voortgezet.

12.    Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

13.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 21 december 2017 verbonden begunstigingstermijnen worden verlengd totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [verzoeker A] en [verzoeker B] door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2020

208.