Uitspraak 202002602/1/V2


Volledige tekst

202002602/1/V2.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het beroep van:

[de vreemdeling],

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

De vreemdeling heeft op 28 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De griffier van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.    De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte nog niet op zijn asielaanvraag van 11 mei 2018 heeft beslist, nu de individuele beslistermijn, die door het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers met de Libische nationaliteit is verlengd naar een totaal van 18 maanden, is verstreken.

2.    De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift van 10 december 2019 op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de beslistermijn op de asielaanvraag van de vreemdeling nog niet verstreken is.

3.    Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers met de Libische nationaliteit is met ingang van 1 juli 2019 van kracht geworden voor de duur van zes maanden (Kamerstukken II 2018/19, 19 637, nr. 2506). Omdat de staatssecretaris dit besluit- en vertrekmoratorium heeft ingesteld en hij de vreemdeling daarvan op de hoogte heeft gesteld, stelt hij zich, anders dan de vreemdeling in het nadere stuk betoogt, terecht op het standpunt dat hij ten tijde van de ingebrekestelling van 13 november 2019 nog niet gehouden was om te beslissen op de asielaanvraag (zie r.o. 5.3. van de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600). De staatssecretaris gaat daarbij terecht uit van een maximale beslistermijn van eenentwintig maanden ingevolge artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, juist gelet op de omstandigheid dat hij het besluit- en vertrekmoratorium heeft ingesteld.

4.    Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn, gelet op wat onder 3 is overwogen, ten tijde van de ingebrekestelling echter nog niet was overschreden, was de staatssecretaris op dat moment niet in gebreke om een besluit te nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Prins
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

572-915.