Uitspraak 201909272/2/R3


Volledige tekst

201909272/2/R3.
Datum uitspraak: 30 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,

en

de raad van de gemeente Zuidplas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelplan Zuidplas 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft partijen telefonisch gehoord op 24 maart 2020. Aan deze telefonische hoorzitting hebben deelgenomen [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door J. Dekker.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de voorzieningenrechter het onderzoek na de telefonische hoorzitting geschorst om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen met de eigenaren van de percelen Rottedijk 2, 6, 10, 12 en 14 in contact te treden teneinde te onderzoeken in hoeverre deze eigenaren zich ermee zouden kunnen verenigen dat bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening met betrekking tot die percelen zou worden getroffen, in die zin dat bouwmogelijkheden voor het oprichten van (een) extra woning(en) rond de molens op die percelen worden weggenomen vanwege de cultuurhistorische waarden van die molens.

[verzoeker] heeft deze gelegenheid benut en nadere stukken overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 11 juni 2020, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Delft, J. Dekker en S. Dijkstra zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vergezeld van [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Vooraf

1.    In verband met de uitbraak van het coronavirus kon in deze zaak de zitting op 24 maart 2020 niet in fysieke vorm bij de Afdeling plaatsvinden. Om die reden zijn partijen op die datum door middel van telehoren gehoord.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

3.    Het plan heeft volgens de plantoelichting betrekking op een aantal locaties in de gemeente Zuidplas. Het voorziet in enkele beperkte, nieuwe ontwikkelingen. Tevens corrigeert het plan verschillende geldende bestemmingsplannen. Met het plan is beoogd een actueel en correct beeld te geven van de huidige functies. Het plan biedt daarmee een actueel kader waaraan aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen worden getoetst.

Beoordeling verzoek

4.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie] te Moerkapelle. Op dit perceel en de percelen Rottedijk 2, 6, 10, 12 en 14 staan molens.

[verzoeker] voert aan dat het ontwerp van het plan voorzag in een reparatie van de planologische mogelijkheden op die percelen, in die zin dat de bouwmogelijkheden voor woningbouw rondom de molens worden weggenomen. Volgens [verzoeker] is deze reparatie ten onrechte niet in het vastgestelde plan opgenomen. [verzoeker] stelt dat de genoemde woningbouwmogelijkheden leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden van de molens. Volgens hem heeft de raad bij het besluit van 26 november 2019, waarbij het bestemmingsplan werd vastgesteld, ten onrechte aan die cultuurhistorische waarden geen en aan het risico op het moeten betalen van tegemoetkomingen in planschade wel een doorslaggevend belang gehecht. [verzoeker] heeft betoogd dat laatstbedoeld risico verwaarloosbaar is.

5.    De raad heeft bij besluit van 26 mei 2020 het bestemmingsplan "Verzamelplan Zuidplas 2019, Molens Rottedijk" vastgesteld. Uit de planregels in samenhang met de verbeelding van dat bestemmingsplan volgt dat de door [verzoeker] ongewenste woningbouwmogelijkheden nabij de molens daarbij alsnog zijn weggenomen.

6.    [verzoeker] stelt dat hij desalniettemin nog belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. [verzoeker] wijst erop dat [belanghebbende] in april 2020 een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning ten behoeve van woningbouw nabij de molen op het perceel Rottedijk 6. [verzoeker] voert aan dat een schorsing van het op 26 november 2019 vastgestelde bestemmingplan meebrengt dat de aanhoudingsplicht op grond van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zal herleven, wat volgens hem impliceert dat het college gehouden is de door [belanghebbende] ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning niet op grondslag van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen" af te doen. [verzoeker] verwijst in dat kader naar een passage op pagina 52 van de Memorie van Toelichting (TK 2008/09, 31953, nr. 3) behorend bij de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarin staat dat het niet wenselijk is de aangehouden aanvragen voor een bouwvergunning in de periode tussen het vaststellen respectievelijk bekendmaken van een bestemmingsplan en de inwerkingtreding daarvan, af te doen. Volgens [verzoeker] heeft de raad erkend dat de woningbouwmogelijkheden nabij de molens op de genoemde percelen planologisch ongewenst zijn en heeft hij daarom deze woningbouwmogelijkheden uiteindelijk in het bestemmingsplan "Verzamelplan Zuidplas 2019, Molens Rottedijk" van 26 mei 2020 weggenomen.

6.1.    Artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren maar voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht vóór de dag van ontvangst van de aanvraag:

[…];

b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd;

[…];

d. een bestemmingsplan is vastgesteld;

e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt;

[…];

2. De aanhouding duurt totdat:

[…];

b. de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening is overschreden;

[…];

d. het bestemmingsplan in werking is getreden dan wel in beroep is vernietigd;

Artikel 3.8, van de Wet ruimtelijke ordening luidt:

"1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

[…];

e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan."

6.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door [verzoeker] ongewenste woningbouwmogelijkheden nabij de molens voortvloeien uit het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen". Dit plan is door de raad op 30 oktober 2012 vastgesteld en nadien onherroepelijk geworden. De voorzieningenrechter stelt verder voorop dat het beroep en het onderhavige verzoek van [verzoeker] zijn gericht tegen het plan dat is vastgesteld op 26 november 2019. De gronden, waar uit hoofde van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen" (woning)bouwmogelijkheden nabij de bewuste molens zijn voorzien, maken geen onderdeel uit van dat vastgestelde plan. Reeds hierom kan een eventuele aanhoudingsplicht op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder d, van de Wabo, vanwege de vaststelling van dat plan er niet toe leiden dat de aanvraag van [belanghebbende] voor een omgevingsvergunning dient te worden aangehouden.

Voor zover [verzoeker] heeft willen betogen dat het ontwerp van het plan wel voorzag in het wegnemen van deze (woning)bouwmogelijkheden en de aanhoudingsplicht van het ontwerp van het plan op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Wabo, door een schorsing van het bij het besluit van 26 november 2019 vastgestelde plan herleeft, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Daargelaten de vraag of de aanhoudingsplicht vanwege het ontwerp van het plan als gevolg van een schorsing van het vastgestelde plan zou komen te herleven, overweegt de voorzieningenrechter dat de termijn van deze aanhoudingsplicht op grond van artikel 3.3, tweede lid, onder b, van de Wabo, duurt totdat de termijn van 12 weken voor de vaststelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is overschreden. Deze termijn van 12 weken is aangevangen op 13 september 2020 en geëindigd op 6 december 2019. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:666, leidt de voorzieningenrechter af dat de aanhoudingsplicht vanwege het ontwerp van het plan na ommekomst van die termijn in alle gevallen komt te vervallen. Het eventueel herleven van die termijn kan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet toe leiden dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning van [belanghebbende] wordt aangehouden, omdat die aanvraag pas na ommekomst van genoemde termijn is ingediend.

6.3.    De voorzieningenrechter overweegt verder dat de raad ter zitting heeft verklaard dat hij bij nader inzien van mening is dat er in het op 26 november 2019 vastgestelde plan ten onrechte voor is gekozen genoemde (woning)bouwmogelijkheden niet weg te nemen. De raad heeft zich achter de wens van [verzoeker] geschaard dat er, bij wijze van ordemaatregel, een voorlopige voorziening wordt getroffen waarbij de gronden met de bewuste woningbouwmogelijkheden met ingang van 26 november 2019 onderdeel uitmaken van het op die datum vastgestelde plan, met ingang van die datum die (woning)bouwmogelijkheden worden weggenomen en vanaf die datum ook een aanhoudingsplicht geldt, waaronder de door [belanghebbende] in de maand april 2020 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning ook valt. De voorzieningenrechter acht een dergelijke voorziening evenwel te verstrekkend, te meer daar inmiddels is gebleken dat niet alle eigenaren van de percelen, waaraan op grond van het bestemmingplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen" (woning)bouwmogelijkheden zijn toegekend, zich met een dergelijke voorziening kunnen verenigen.

Conclusie

7.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020

817.