Uitspraak 201900220/1/R3


Volledige tekst

201900220/1/R3.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Zevenhuizen, gemeente Westerkwartier,

2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], en anderen,

3.    [appellant sub 3], wonend te Midwolde, gemeente Westerkwartier,

en

de raad van de gemeente Leek, thans Westerkwartier,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2020, waar [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Smit en S. Oegenma-Huistra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" dat de raad heeft vastgesteld op 17 maart 2010. Het plangebied omvat het buitengebied van Leek, zoals dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" was vastgelegd.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

3.    [appellant sub 1] en anderen wonen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Zevenhuizen. Zij richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1" en de aanduiding "intensieve veehouderij", voor zover toegekend aan het perceel [locatie 4] te Zevenhuizen. [belanghebbende] is eigenaar van dit perceel.

Omvang van het geding

4.    Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek, thans Westerkwartier, aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in afwijking van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" gebruiken van een veestal op het perceel [locatie 4] te Zevenhuizen en voor het wijzigen van de inrichting door uitbreiding van het aantal te huisvesten dieren (hierna: de omgevingsvergunning). [appellant sub 1] en anderen hebben tegen de verleende omgevingsvergunning beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland en zij hebben tegen de uitspraak van de rechtbank, die strekte tot het ongegrond verklaren van hun beroep tegen de omgevingsvergunning, vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.

Zoals hiervoor onder 1 is weergegeven, is het bestreden besluit een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek". De raad heeft bij de vaststelling van het plan beoogd de omgevingsvergunning in het plan te verwerken. De omgevingsvergunning was nog niet onherroepelijk toen het plan werd vastgesteld. Met de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1081, op het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen is de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk geworden.

5.    [appellant sub 1] en anderen hebben hun inhoudelijke bezwaren tegen de omgevingsvergunning en de daarin gemaakte ruimtelijke afweging in het beroep tegen de omgevingsvergunning en het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren gebracht.

Uit de toelichting die [appellant sub 1] en anderen hebben gegeven in een nader stuk, ingekomen op 7 mei 2020, blijkt dat de gronden van hun beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020 nader zijn ingeperkt. [appellant sub 1] en anderen richten zich in beroep nog uitsluitend tegen de volgens hen onzorgvuldige handelwijze van de raad om de omgevingsvergunning als zodanig in dat plan in te passen. Gelet hierop zal de Afdeling in deze uitspraak volstaan met de bespreking van deze resterende beroepsgrond.

Onzorgvuldige handelwijze

6.    [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat zij reeds beroep hebben ingesteld tegen de omgevingsvergunning en hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank en dat zij thans gedwongen zijn ook tegen het onderhavige plan, waarin de raad de veehouderij op het perceel [locatie 4] conform de omgevingsvergunning heeft bestemd, beroep in te stellen. [appellant sub 1] en anderen betogen dat deze handelwijze van de raad onzorgvuldig is. Zij zijn van mening dat de raad had moeten wachten met de vaststelling van het plan totdat de omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden. In dit verband verzoeken [appellant sub 1] en anderen de Afdeling om de raad te gelasten tot vergoeding aan hen van het door hen betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep.

6.1.    In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd over de handelwijze van de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden plandeel niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het bestemmingsplan een partiële herziening betreft van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" en in meer ontwikkelingen voorziet dan alleen voor het perceel waarop het beroep van [appellant sub 1] en anderen betrekking heeft. De Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift verzet zich ertegen dat de raad ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling een bestemmingsplan vaststelt voordat een omgevingsvergunning voor bouwen en voor afwijken van het vorige bestemmingsplan voor die ontwikkeling in rechte onaantastbaar is geworden.

Het betoog faalt.

6.2.    Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond om de raad te gelasten tot vergoeding aan [appellant sub 1] en anderen van het door hen betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep.

Het beroep van [appellante sub 2] en anderen

7.    [appellante sub 2] en anderen richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten", voor zover toegekend aan het perceel [locatie 5] te Tolbert. [appellante sub 2] en anderen exploiteren de op dit perceel gevestigde palingkwekerij. Zij zijn van mening dat de raad ten onrechte geen bedrijfswoning heeft toegestaan op het perceel.

7.1.    Ingevolge artikel 1, lid 1.21, van de planregels wordt onder bedrijfswoning verstaan "een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is."

Artikel 12, lid 12.1, van de planregels luidt: "De voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde-, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

[…]

g. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;

h. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

[…]"

Artikel 12, lid 12.2, van de planregels luidt: "Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd."

Artikel 12, lid 12.2.2, van de planregels luidt: "Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;

b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw."

Artikel 12, lid 12.3.1, van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a.    het beginsel van bebouwingsconcentratie;

b.    het bebouwingsbeeld;

c.    de landschappelijke inpassing;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de milieusituatie;

f.    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

g.    de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

h.    de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming of de aanduiding 'houtsingel'."

7.2.    De noodzaak van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 5] is tussen partijen niet in geschil.

7.3.    De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat hij de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" bij de vaststelling van het plan heeft toegekend aan de gronden van het perceel [locatie 5], omdat uit een door [appellante sub 2] overgelegde schets van juli 2018 bleek dat een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfswoning op de door [appellante sub 2] gewenste locatie op het perceel niet was gegarandeerd. De raad heeft op de zitting toegelicht dat de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ niet nodig was, nu in verband met de landschappelijke inpassing van de bedrijfswoning op grond van artikel 12, lid 12.3.1, van de planregels nadere eisen kunnen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bedrijfswoning bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen.

7.4.    Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden van na het bestreden besluit hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Het betoog slaagt.

7.5.    Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is gegrond en het besluit van 8 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016" dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" binnen de bestemming "Bedrijf" voor de gronden van het perceel [locatie 5] te Tolbert.

7.6.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat aan de gronden van het perceel [locatie 5] te Tolbert binnen de bestemming "Bedrijf" de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegekend, en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 8 november 2018, voor zover dat is vernietigd. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellante sub 2] en anderen en de raad hebben verklaard dat zij zich ermee kunnen verenigen dat op het perceel met inachtneming van het bepaalde in artikel 12, lid 12.3.1, van de planregels een bedrijfswoning kan worden gebouwd. De Afdeling acht het, mede gelet op de omvang van het perceel en de planologische mogelijkheden en feitelijke situatie op de aangrenzende percelen, niet aannemelijk dat derden door de voornoemde gewijzigde aanduiding in hun belangen worden geschaad.

Het beroep van [appellant sub 3]

8.    [appellant sub 3] richt zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1" en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten", voor zover toegekend aan het perceel Hoofdstraat 133-1 te Midwolde. Op het perceel exploiteert Forest Fruits B.V. een bedrijf in speur- en ontwikkelingswerk op het gebied van landbouw en visserij. [appellant sub 3] is van mening dat op zijn perceel ten onrechte geen bedrijfswoning wordt toegestaan. Volgens [appellant sub 3] is Forest Fruits B.V. een reëel agrarisch bedrijf en is een bedrijfswoning ten behoeve van dat bedrijf noodzakelijk. Daarnaast heeft de gemeente hem in 1999 de mogelijkheid tot het oprichten van een bedrijfswoning in 2003 voorgespiegeld, zo stelt hij. Verder betoogt hij dat een bedrijfswoning in lijn is met het provinciale en gemeentelijke beleid.

8.1.    De raad heeft de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" aan het perceel Hoofdstraat 133-1 te Midwolde toegekend, omdat op grond van de financiële gegevens die [appellant sub 3] heeft overgelegd niet kan worden gesteld dat de door hem gewenste bedrijfswoning ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf zal worden gebouwd, zoals is vereist op grond van de planregels.

Daarnaast stelt de raad dat de noodzaak van een bedrijfswoning op het perceel ontbreekt. Onder verwijzing naar de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" stelt de raad dat een bedrijfswoning is bedoeld om toezicht te kunnen houden op dieren en bedrijfsgebouwen en om in noodsituaties snel in te kunnen grijpen. Voor het houden van toezicht op dieren en gebouwen zijn er tegenwoordig voldoende, vooral digitale, mogelijkheden. [appellant sub 3] heeft niet aangetoond dat sprake is van agrarische experimenten waarbij noodsituaties kunnen ontstaan, waardoor een goede onderbouwing van de noodzaak ontbreekt, aldus de raad. Ten slotte is het toestaan van een bedrijfswoning op het perceel niet in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke beleid, zo stelt de raad.

8.2.    Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de uitoefening van het agrarisch bedrijf - met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, houtteelt- of fruitteeltbedrijf - met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden.

Artikel 4, lid 4.2, van de planregels luidt: "Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels luidt: Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf."

Ingevolge artikel 1, lid 1.90, van de planregels wordt onder reëel agrarisch bedrijf verstaan "een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is".

Artikel 4, lid 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; […]."

Zoals hiervoor is overwogen onder 7.1 wordt ingevolge artikel 1, lid 1.21, van de planregels onder bedrijfswoning verstaan "een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is."

8.3.    In wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd heeft de Afdeling geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf dat de bouw van een bedrijfswoning op het perceel Hoofdstraat 133-1 te Midwolde rechtvaardigt. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.

- reëel agrarisch bedrijf

8.4.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat [appellant sub 3] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke agrarische bedrijfsactiviteiten thans, of binnen een redelijke termijn, worden verricht op het perceel. De raad heeft toegelicht dat eerder pogingen zijn ondernomen om nadere informatie over de huidige of mogelijk toekomstige bedrijfsactiviteiten van Forest Fruits B.V. te verkrijgen, zoals bijvoorbeeld een accountantsverklaring of een bedrijfsplan. Deze gevraagde informatie heeft [appellant sub 3] niet overgelegd.

De Afdeling is van oordeel dat uit de gegevens die [appellant sub 3] wel heeft aangeleverd, bestaande uit belasting- en omzetgegevens, niet kan worden afgeleid dat ten tijde van de vaststelling van het plan de bedrijfsactiviteiten van Forest Fruits B.V. voldoende werk en inkomen kunnen opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat binnen redelijke termijn sprake zal zijn van voldoende werk en inkomen. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die in artikel 4, lid 4.2.1, in samenhang met artikel 1, lid 1.90, van de planregels aan de mogelijkheid van het bouwen van een bedrijfswoning op het perceel zijn gesteld.

Het betoog faalt.

- noodzaak

8.5.    Over het betoog van [appellant sub 3] dat een bedrijfswoning op het perceel noodzakelijk is, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] niet heeft onderbouwd waarom de huisvesting van een persoon, gelet op de uitoefening van het agrarisch bedrijf op het perceel, noodzakelijk zou zijn. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat de bedrijfsactiviteiten van Forest Fruits B.V. zullen worden aangepast naar het kweken van gewassen, het houden van dieren en het ontwikkelen van kennis en het verrichten van experimenten in dat verband, overweegt de Afdeling dat uit deze stellingen op zichzelf niet kan worden afgeleid dat de huisvesting van een persoon op het perceel noodzakelijk is. [appellant sub 3] heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd welke bedrijfsactiviteiten de huisvesting van een persoon op het perceel vereisen en waarom.

Voor zover [appellant sub 3] van mening is dat bepaalde activiteiten van Forest Fruits B.V. niet kunnen worden uitgeoefend omdat een bedrijfswoning bij het bedrijf ontbreekt en hij stelt dat deze omstandigheid tot omzetverlies leidt, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] deze stelling evenmin nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd.

Het betoog faalt.

8.6.    Over de enkele stelling van [appellant sub 3] dat de mogelijkheid tot het oprichten van een bedrijfswoning in 2003 hem door de gemeente in 1999 is voorgespiegeld, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] deze stelling niet heeft geconcretiseerd of met stukken heeft onderbouwd.

8.7.    Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet meer toe aan de vraag of het toestaan van een bedrijfswoning op het perceel Hoofdstraat 133-1 te Midwolde, zoals door [appellant sub 3] gewenst, in overeenstemming is met het provinciale en gemeentelijke beleid.

8.8.    Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Slotoverwegingen

Landelijke voorziening

9.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

10.    Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

11.    Ten aanzien van [appellante sub 2] en anderen dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leek, thans Westerkwartier, van 8 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016", voor zover het betreft:

- de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" binnen de bestemming "Bedrijf" voor de gronden van het perceel [locatie 5] te Tolbert;

III.    bepaalt dat:

- aan de gronden van het perceel [locatie 5] te Tolbert binnen de bestemming "Bedrijf" de aanduiding "bedrijfswoning" wordt toegekend;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016", voor zover dit is vernietigd;

V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en B. [appellant sub 3] ongegrond;

VI.    draagt de raad van de gemeente Westerkwartier op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en III., worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.    veroordeelt de raad van de gemeente Westerkwartier tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Westerkwartier, aan [appellante sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

159-933.