Uitspraak 201908558/3/R4


Volledige tekst

201908558/3/R4.
Datum uitspraak: 29 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Kootwijk, gemeente Barneveld,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Asselseweg II - partiële herziening Buitengebied 2012" (hierna: de partiële herziening) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Nadien hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2020, waar voor [verzoeker] en anderen [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Nijendaal, advocaat te Arnhem, vergezeld door ing. M.M. van 't Veld, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener te Den Bosch, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De partiële herziening voorziet in het herstellen van een aanduiding voor een paardensportevenemententerrein en het opnemen van een aanduiding voor een overloopparkeerterrein aan de Asselseweg te Kootwijk. Het bedrijfsperceel wordt geëxploiteerd door [belanghebbende]. [verzoeker] en anderen zijn omwonenden van het perceel. Het bestemmingsplan is inmiddels in werking getreden.

3.    Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dit vereist. Een spoedeisend belang kan aan de orde zijn als de inwerkingtreding van het aangevochten besluit, in dit geval de (vaststelling van) de partiële herziening, tot zodanig nadelige gevolgen voor een verzoeker leidt dat de behandeling van de zaak en de beslissing op het beroep in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter kan daarbij geen voorziening treffen die het geschil over de vaststelling van de partiële herziening te buiten gaat en de bevoegdheden van andere bestuursorganen dan de raad raakt. Voor zover [verzoeker] en anderen hebben verzocht om het treffen van dergelijke voorzieningen, moet het verzoek reeds daarom worden afgewezen.

4.    Voor zover [verzoeker] en anderen hebben verzocht om schorsing van de partiële herziening, willen zij met hun verzoek voorkomen dat [belanghebbende] de gebruiksmogelijkheden van de partiële herziening benut voordat op hun beroep is beslist. Daartoe hebben zij in de eerste plaats gewezen op beplantingswerkzaamheden die ten tijde van de indiening van het verzoek op het perceel plaatsvonden, volgens hen ter uitvoering van een bij de partiële herziening behorend inrichtingsplan.

4.1.    Artikel 4.1.1 van de planregels bevat, kort weergegeven, de voorwaardelijke verplichting om het perceel ter plaatse van de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting 1" in te richten en ingericht te houden overeenkomstig het inrichtingsplan en beheersplan, opgenomen in de bijlagen 1 en 2 bij de planregels. De raad en [belanghebbende] hebben naar voren gebracht dat de beplantingswerkzaamheden waarop [verzoeker] en anderen hebben gewezen, niet plaatsvonden op gronden met deze aanduiding. Het gaat niet om werkzaamheden ter uitvoering van het inrichtingsplan en evenmin om werkzaamheden die door de partiële herziening mogelijk zijn gemaakt. [verzoeker] en anderen hebben dat niet betwist. Reeds daarom leiden deze werkzaamheden niet tot het aannemen van een spoedeisend belang bij schorsing van de partiële herziening.

5.    [verzoeker] en anderen hebben verder aangevoerd dat de partiële herziening het houden van paardensportevenementen op het perceel mogelijk maakt. Volgens hen zal [belanghebbende] op ieder gewenst moment gebruik van die mogelijkheid kunnen maken, nu het college van burgemeester en wethouders daarvoor - volgens [verzoeker] en anderen ten onrechte - geen vergunningen of toestemmingen nodig acht. [verzoeker] en anderen hebben ter zitting gewezen op een aankondiging op de website van de Oost Veluwse Rij- en Jachtvereniging waaruit blijkt dat in juli 2020 op het perceel een paardensportevenement zal plaatsvinden. Anders dan aankondigingen van evenementen die in juni 2020 zouden plaatsvinden maar uiteindelijk geen doorgang vinden, is deze aankondiging tot op heden niet van de website verwijderd.

5.1.    Nog daargelaten dat betwijfeld kan worden of een incidenteel paardensportevenement onomkeerbare gevolgen heeft, dan wel zodanig belastend is voor verzoekers dat dit het treffen van een voorziening hangende de bodemprocedure zou rechtvaardigen, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat op het perceel binnen afzienbare termijn paardensportevenementen zijn te verwachten. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat er in elk geval tot 1 september 2020 geen paardensportevenementen op het perceel zullen plaatsvinden, ook niet voor zover de maatregelen in verband met de uitbraak van het coronavirus dat - nu of later - wel toelaten. Het door [verzoeker] en andere bedoelde aangekondigde evenement in juli 2020 zal, net als de eerder aangekondigde evenementen in juni 2020, geen doorgang vinden. Ook voor de rest van het jaar na 1 september zijn geen concrete evenementen voorzien. De voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Dat betekent dat ook in zoverre geen spoedeisend belang aan de orde is dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Witsen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2020

727.